Karel van de Woestijne

Karel van de Woestijne Poems

I am alone and sad, as the soft gold evening dims ...

Through the open window I hear the downy fall
of clammy flowers in a crystal bowl ...

- And I do not know if I shall love her,
in the quiet and lightsome movement of her limbs,
and in her goodness in my strange existence ...

I'm sad, and I hear her quiet footsteps going,
and her soft humming, in the garden, down below.
...

In 't bosch een late bijle,
en over-Leië een luide zweep.
Ten Westen, 't lange wijlen
der laatste zonne-streep.

De witte bloem der erwte
blaauw schaduw-bevend op den grond.
Gekweekt van alle smerte,
een glimlach om mijn mond.
...

In the woods a belated axe-stroke,
from over-Leie a loud whip's crack.
To Westward the long dying
of the sun's last streak.

The white blossom of the pea-vine
blue shadow-quaking on the ground.
Schooled out of all affliction,
a smile about my mouth.
...

Mijn harte, 'lijk het wuivig pluis der lichte vachten,
op de ure dat moede avond neigt naar bleeken nachte,
dat de aarde trage golft van schapen, en 't gedein
der kudde en van een herder-fluite zoete zijn;
— aan elke doornen-haag een wuivig pluis gebleven,
en ...

— God: ziehier mijn hart, ziehier dit moede leven,
gerafeld te Uwen wille als een geplukte vacht;
— maar laat me voelen, dat een warme stal me wacht ...
...

My heart, like the waving wool of the pale fleeces,
at the hour when weary evening leans to pallid night,
when the earth heaves sluggishly with sheep, and the rippling
of the flock and of a shepherd's pipe are sweet;
— a waving woolly tuft caught on each thorn-bush,
and ...

— God: behold my heart, behold this weary life,
frayed to your will just like a plucked-out fleece;
— but let me feel that a warm byre awaits me ...
...

Gij draagt een schoone vlechte haar
allangs uw lage leênen ...
- Het is een trage dag voorwaar
van weiflen en van weenen.

Het is een lengende avond van
mis-troosten en mis-prijzen.
't Is of de dag niet sterven kan
en of geen nacht kan grijzen ...

- Gij gaat mijn duister huis voorbij,
verlangenloos en rechte;
ik rade uw naakte, maegre dij;
ik zie uw donkre vlechte.
...

You wear your hair in a fine plait
all down your nether limbs ...
- It is indeed a dismal day
of wavering and weeping.

It is a long, long evening of
disquiet and disapproval.
It is as though the day can't die,
as though no night can darken ...

- You walk on past my unlit house,
free of longing and erect;
I guess at your thin naked thigh;
I see your long dark plait.
...

Weêr gaat het veege licht der asters bloeien;
weêr naêrt een herfst. - En dit doorhunkerd hart
waar smokend 's zomers toortse gaat vergloeien,
wordt huiverend, en mart ...

- Ik, in wiens hand de zoele vruchten wogen
maar wien de zoen ontzegd werd van den beet;
die, waar 'k u weet, o herfstig mededoogen,
me des te alléener weet;

eeuwige maaier, ik, die sneed het koren
maar nimmer voor zich-zelf de garve bond;
eindlooze vaarder in zijn vochte voren
die nooit de haven vond:

weêr naêrt een herfst; en weêr naêrt wrang het derven
dit hart dat, hooploos, steeds verlangen kent;
dat, immer hunkrend naar dit herfstlijk sterven,
na 't wintren weet een lent'...

- Weêr brandt mijn najaars-bloed in smeek-gebaren;
weêr weent het hart waar de oude wonde schroeit ...
- Hoe bronst het goud in de kastanjelaren!
De zilvren aster bloeit ...
...

Again the asters' baleful light begins to bloom;
again an autumn comes. And this heart worn with longing,
in which the summer's torch begins to smoke and gutter,
then shudders, and hangs back ...

- I, whose hand felt the weight of the warm fruit
but was denied a bite in recompense;
who, knowing you are there, autumn compassion,
know myself the more alone;

eternal reaper, I, who cut the corn
but never for himself did bind the sheaf;
perpetual sailor in his watery furrows
who never to harbour came:

again an autumn comes; and again cruel want comes near
this heart that, without hope, yet does still know desire;
that, ever longing for this autumnal dying,
after winter knows it's spring...

- Again my autumn blood burns in beseeching gestures;
again the heart weeps where the old wound sears ...
- How the gold of the chestnut trees is bronzing!
The silver aster blooms ...
...

Mijn vriend, gij hebt den geur der groote magazijnen.
Zoo zijn er meisjes, schraal en met een witten neus.
...

My friend, you have a whiff of the big stores about you.
Some girls are like that, scrawny and white-nosed.
...

Mijn zwarte zee, 't is of 'k u moet genieten
als wilde honger dik en donker brood.
...

Oh my black sea, it seems that I must relish you
as ravening hunger bread that's dense and dark.
...

Een ster: een klompken ijs tusschen mijn heete tanden ...
Terwijl ge onzichtbaar zijt, o zee, die nauwelijks hijgt;
terwijl mijn hart gelijk een oude zuster zwijgt,
komt deze stipte oneindlijkheid mijn lippen branden.

- Mijn nachten waren eene mand vol droom aan droom;
mijn dagen, 't vast getal der appelen die zwellen
in elken boom-gaard en aan elken zwaren boom.
Ik had geen vingren om mijn weelden aan te tellen.

Thans: ijlt'. De tijd is guur en onberoerd. De tijd
is als de kille en dorre zee, die zwoegt noch krijt.
Ik ben alleen; ik pers mijn strakke lippen samen
op eenzaam deze groote sterre, die ze bijt.
...

A star: a clump of ice between my burning teeth ...
While thou art hid from sight, oh sea that barely breathes;
while my heart keeps silence like an aged nun
comes this precise infinity to sear my lips.

My nights were once a basket heaped with dreams;
my days the sum of all the apples that swell
in every orchard and on every laden tree.
I'd not fingers enough to count my riches.

Now: emptiness. The time is bleak, unmoved. The time
is like the chill and arid sea, that heaves nor moans.
I am alone; I press together my stiff lips
on naught but this great star, which scorches them.
...

Harde modder, guur krystal:
in mijn naakte woonste
rijk en arm aan niets en al,
ben 'k de ziekste en schoonste.

Huis dat afsluit en dat kijkt:
hart dat, onbewogen,
hoort de zee die wast en wijkt
vóor verzádigde oogen.

In geen spiegel, gruwvol-eêl,
't beeld van een begeeren.
Al de beezmen zijn te veel
om den grond te keeren.

Ziekste en schoonste; - neen: zelfs niet
de armoê van te weten
dat u niemand lijden ziet,
en de schoonheid u verliet
waar gij roerloos in uw Niet
waart gezeten.
...

Hardened mud and bitter crystal:
in my naked dwelling
rich and poor in naught and all,
I'm the sickest and most lovely.

House that isolates and watches:
heart that, all unmoved,
hears the sea that swells and ebbs
before satiated eyes.

In no mirror, gruesome-noble,
the image of a desire.
All the besoms are too many
to shore up the land.

Sickest and loveliest; - no: not even
the poverty of knowing
that no-one sees you suffering
and loveliness abandoned you
as you sat in your Nothingness
unmoving.
...

'k Heb noodloos door den boôm geboord
een wortel, ter geheimste waetren:
nooit bloeit een tak uit mij, noch hoort
de wind het trillen van mijn woord
door 't hoog gebladert schaetren.

Ik ben geen koninklijke bij
gevangen in haar vruchtb're celle;
want nimmer zwaait een vreugde uit mij
de nijvre zwermen die, te Mei,
de ruit'ge raat doen zwellen.

En 'k ben den rechten weg gegaan,
den afgrond tegen van 't ontzeggen.
Er ís geen afgrond. En mijn waan
wou nu maar liefst wat slapen gaan
en lam ter rust zich leggen.
...

Through the earth in vain I've driven
a root, to the most secret waters:
no branch of me will ever bloom, nor will
the wind hear the resonance of my word
re-echo through the lofty foliage.

I am no royal queen of bees
imprisoned in her fruitful cell;
for never a joy of mine will sway
the busy swarms which, come May,
swell the chequered honeycomb.

And I have followed the straight way,
against the abyss of denial.
There's no abyss. And my delusion
would now just like to sleep a while
and lie tamely down to rest.
...

Gelijk het gonzend bliksmen van motoren,
waaraan een menschen-wil zich-zelven riemt,
het ondoorgrondlijk-ijle wil doorboren
tot waar 't den blik van Godes oog doorpriemt;

neen, gelijk licht in licht: gelijk een kaarse
zóo karig, dat de zonne haar doorvreet
van 't vroege groenen tot het late paarsen,
maar die haar kleinheid onverdoofbaar weet;

neen, gelijk karpers die ter dikste drabben
wat leven gapen, tot de Dood ze treft
die dán eerst, door de peerlemoeren schabben
hun blonden buik naar 't waaiend lichten heft;

maar neen, maar neen: 'lijk aarde en 'lijk metalen,
verdicht bij dringe' en zuigen van 't heelal,
worden verhole' en ongenaakb're stralen
vergaderd in èen trane van krystal;

neen, dood stuk vleesch, vervloeid in logge beken
of weeldrig bloeiend in een wormen-feest;
neen, slechts dat vleesch, dat vleesch en arrem leken,
en 't lage beest dat danst op 't hooge beest;

neen, neen, o God (ik weet niet hoe te zeggen;
ik weet niet, God, ik weet niet, maar ik zeg:
God):

gelijk de . . .

gelijk . . .
...

Karel van de Woestijne Biography

Karel van de Woestijne ( 10 March 1878 - 24 August 1929) was a Flemish writer and brother of the painter Gustave van de Woestijne. He went to highschool at the Koninklijk Athenaeum (E:Royal Athenaeum) at the Ottogracht in Ghent. He also studied Germanic philology at the University of Ghent, where he came into contact with French symbolism. He lived at Sint-Martens-Latem from April 1900 up to January 1904, and from April 1905 up to November 1906. Here he wrote Laetemsche brieven over de lente, for his friend Adolf Herckenrath (1901). In 1907 he moved to Brussels, and in 1915 he moved to Pamel, where he wrote De leemen torens together with Herman Teirlinck. From 1906 he was correspondent of the Nieuwe Rotterdamsche Courant in Brussels. Between 1920 and 1929 he taught history of Dutch literature at the University of Ghent. He was editor of successively the illustrated magazines of Van Nu en Straks (second range, 1896-1901) and Vlaanderen (1903-1907). Of the illustrated magazine Vlaanderen he became secretary of the redaction in 1906. From 1925 until his death in 1929, he lived in Zwijnaarde, nearby Ghent.)

The Best Poem Of Karel van de Woestijne

I am alone and sad

I am alone and sad, as the soft gold evening dims ...

Through the open window I hear the downy fall
of clammy flowers in a crystal bowl ...

- And I do not know if I shall love her,
in the quiet and lightsome movement of her limbs,
and in her goodness in my strange existence ...

I'm sad, and I hear her quiet footsteps going,
and her soft humming, in the garden, down below.

Karel van de Woestijne Comments

Karel van de Woestijne Popularity

Karel van de Woestijne Popularity

Close
Error Success