Eva Cox Poems

Hit Title Date Added
1.
IK WIL

een stad voor mijn verjaardag
met mensen huizen en een plein
een vijver met daarin een zwijn van
steen een kleine perenboom vol merels
en kerels wil ik van die potige met
kisten op hun schouders oude laarzen
en meisjes met mutsen van konijnenbont
en harde wimpers en gezoete lippen en
stippen wil ik in de plaats van strepen
nee zebrapaden zijn zo dun dat
je hun ribben door het asfalt ziet
en brievenbussen wil ik niet en regen
vuilnisbakken kan ik heel slecht tegen en
baby's die ruiken naar poeder en verdriet
nee ook baby's kale bleke baby's niet
...

2.
Ik heb een mijnschacht in mijn keel

Ik heb een mijnschacht in mijn keel

ik val omlaag vanuit mijn kamer
zit als een pad
gevangen in een bel van steen

het is hier stil
zo stil dat ik mijn dromen hoor
ritselen als dode blad'ren

ik gil

ik heb een mijnschacht in mijn keel
een tong van scherp gesmeed metaal
en lagen gitzwart erts voor jaren

ik hak met korte felle slagen
...

3.
There's a mineshaft in my throat

There's a mineshaft in my throat

I fall down from my room
sit like a toad
trapped in a bubble of stone

it's quiet here
so quiet I can hear my dreams
rustle like dead leaves

I shriek

there's a mineshaft in my throat
a tongue of sharp forged metal
and layers of jet black ore for years

I hew at it with short fierce strokes
...

4.
Ik ben beplakt met kleine spiegeltjes.

Ik ben beplakt met kleine spiegeltjes.
Ik dans als een strandbal rond.
Ik kan oogverblindend zijn.

Wie naar mij kijkt denkt mij te zien.
Wie naar mij kijkt die ziet zichzelf.
De eigen monsterlijk vervormde grimas.

Wie van mij wegrent jaagt zich zelf weg.

Ik ben beplakt met kleine spiegeltjes.
De randen snijden in mijn eigen vlees.

Ik ben:
een glinsterende mozaïek
met weke rode voegen en
een hart van sneeuwwit —
...

5.
I'm covered in tiny mirrors.

I'm covered in tiny mirrors.
I dance around like a beach ball.
I can be dazzling.

Those who look at me think they see me.
Those who look at me see themselves.
Their own small monstrous grimace.

Those who run away from me, chase themselves off.

I am covered in tiny mirrors.
The edges cut into my own flesh.

I am:
a glistening mosaic
with soft red folds and
a heart of snow-white —
...

6.
LUCHTSPIEGELING

Een plas aarde ligt te deinen en te dampen in de zomerzon.

Langs mij heen varen zerken, platte trage aken,
het kruis een scheve mast.
Er staat geen wind, het is de zandgrond zelf
die langzaam verder schuift.
Waarheen de reis gaat, wil ik vragen.

Er komt geen antwoord.

Zittend op de kaaimuur van deze vreemde zondagmiddag
zie ik hen één voor één verdwijnen.
Ze kantelen over het randje van mijn blikveld
in het draaikolkend keelgat van een zandloper misschien.

Wie zal het zeggen.
...

7.
MIRAGE

A pool of earth billows and steams in the summer sun.

Tombstones, flat slow barges, sail past me,
the cross a crooked mast.
There's no wind, it is the sandy ground itself
that inches its way forward.
Where is the journey headed for, I want to ask.

There's no answer.

Sitting on the quay wall on this strange Sunday afternoon
I see them disappear one by one.
They tilt over the edge of my vision
into the vortex of an hour-glass perhaps.

Who shall say.
...

8.
Zij droomt zich een stoel

Zij droomt zich een stoel,
touw om de enkels,
metaal van een loop in de nek.
Maar niets dwingt.
Niets dat woorden uit haar vingers wringt.
De polsen gebonden aan pannen en emmers,
de mond aan een mond, het hart aan twee poppen.
In de verte de pen.
Splinter in het lampgeel van de kamer.
Tussen haar en daar een web van stemmen
dat haar stopt. Als een dolle bal.
...

9.
She dreams herself a chair

She dreams herself a chair,
rope round the ankles,
metal of a barrel in the neck.
But nothing compels.
Nothing that wrings words from her fingers.
The wrists tied to pans and buckets,
the mouth to a mouth, the heart to two dolls.
In the distance the pen.
Splinter in the yellow lamplight of the room.
Between herself and life out there a web of voices
that stops her. Like a crazed ball.
...

10.
INDRINGSTER

Op een dag zat zij aan tafel. Zij rook vreemd en ik kende haar niet. Zij zat daar als een koekoeksjong met de ellebogen wijd en dwong mij opzij. De anderen spraken. Niemand noemde haar naam, ook ik wist niet hoe zij genoemd werd, in andere huizen, aan andere tafels. Haar oor was puntig en roze gefronst. Haar tanden grijs glas. Zag zij mij niet? Zij leunde opzij alsof ik al weg was. Schouder tegen mijn kin. Mouw in mijn maaltijd. Ik sprak niet. Zij naast mij pegelde de kamer vol ijsstem en joeg mij dieper in mijn stoel.
...

Close
Error Success