Hij had een hand die
Naar de einder wees
en een die er niet was.
Zijn moeder ooit een lentesprookje,
Het trillen van haar onderlip,
De pijn die door de hitte liep
En hoe het op de golven was.
Hij weet nog hoe licht onderging,
Hoe alles doofde in zijn lijf,
En dat hij dan
Die hand weer had, een andere,
Die weigerde wat hem ontbrak,
Iets wat men naar hem uitstak
Maar niet gaf.
Hij sprak van zwarte einders,
Een wereld zonder opening,
Traangas en dode kinderen,
Prikkeldraad in het eigen hoofd.
Niemand die iets belooft.
This poem has not been translated into any other language yet.
I would like to translate this poem