Stefan Hertmans

Stefan Hertmans Poems

She dreamt of a man out of wild silk,
a wise man who made her body and her
past catch fire, but the frail wisdom
...

For the first time in a year and a half, in the dead
Of a night of the moon's last quarter, he's asleep
On his back. I see his features that are mine.
And odder still, he's growing. His mouth, ajar
...

What holds on is inedible.
The oldest houses are exchanged for newer rubble,
and smooth stone reaches out to older rubble.
...

Ze lijkt een panter die trager wordt
Omdat haar prooi verschijnt.
Iets in mij balt zich
En luistert naar het waaien
Tussen dat zo begeerde beeld en later.

Het wordt een wij, een kluwen van stilte,
Gebaren zonder echo en alleen dat licht,
Een samengaan van spieren en gedachten
Die ons op elkaar doen wachten.

Je geeft geen krimp. Ik adem niet.
We stellen uit en voelen pijn.
Spreken moet oorverdovend zijn.

Je kijkt pas op als het ondraaglijk wordt.
We drijven uit ons eigen blikveld
Naar een einder zonder ons.
Blauw is de schijn, kijk ons erin
Verdwijnen.
...

She's like a panther pausing
Because her prey appears.
Something in me rolls up tight
And listens to the wind
Between that longed-for image and what's to come.

It becomes a we, a knot of quiet,
Gestures without echo, only that light.
Convergence of muscles and ideas
That make us wait for each other.

You do not flinch. I can't breathe.
We put things off and suffer pain.
Speech will be deafening.

You only look up when it's unbearable.
We drift out of our field of view
To a horizon without us.
How blue is the reflection; in it
We disappear.
...

Hij had een hand die
Naar de einder wees
en een die er niet was.

Zijn moeder ooit een lentesprookje,
Het trillen van haar onderlip,
De pijn die door de hitte liep
En hoe het op de golven was.

Hij weet nog hoe licht onderging,
Hoe alles doofde in zijn lijf,
En dat hij dan

Die hand weer had, een andere,
Die weigerde wat hem ontbrak,
Iets wat men naar hem uitstak
Maar niet gaf.

Hij sprak van zwarte einders,
Een wereld zonder opening,
Traangas en dode kinderen,
Prikkeldraad in het eigen hoofd.
Niemand die iets belooft.
...

He had a hand
That pointed to the horizon.
The other was not there.

His mother, once a myth of spring,
The trembling of her lower lip,
The pain that wandered through the heat,
And how it was on the waves.

He still remembers how the light went under,
How everything in his body died
And that he then

Had that hand again, another
Which refused what he didn't have,
Something they never gave
Though they held it out to him.

He spoke of black horizons,
A world with no way in,
Tear gas and dead children,
Barbed wire in his own mind.
No one promising anything.
...

Ik heb je nooit gekend.
Je was er zonder dat
Die zwarte plek in mij
Er iets van wist, een wolk van
Tegenstrijdigheden die we
Heden noemen en vergeten.

Toch sprak een stem mij
Ergens tegen, ze fluisterde een leugen
Die niemand nog kon loochenen
Of ze verzon waarheden
Terwijl ik dacht dat jij bestond.

Zo vulde je mijn dagen
Met de schaduw van de uren,
En zonder woorden zong je
In mijn open mond.

Je zat gehurkt te wachten
Tot ik je plots herkende,
Maar je keek niet terug.

Je staarde naar verdwenen beelden
Die je de kost gaf met gesloten ogen
Die ik niet meer vergat.
...

I never knew you.
There you were without
That black spot in me
Being aware, a cloud of
Contradictions we
Call the present and forget.

And yet a voice somewhere
Negated me, a lie
She whispered no one could deny.
Or she invented truths
While I thought you existed.

And so you filled my days
With the shadow of the hours,
And without words you sang
In my open mouth.

Crouching, you lay in wait
Till suddenly I saw you,
But you didn't return my gaze.

You stared at vanished images
That nourished you, eyes closed
I no longer could forget.
...

Ik zei: herinneringen zijn ervaringen
Die zinken in het slib van je emoties.
Je vond het vergezocht. Ik ook.

Je vingernagels parelmoer,
Het binnenste van oesters.
Ik ken je nu al jaren,
Toch went die stille weerschijn niet.

Tel jij je lettergrepen als je bidt
Tot goden die er niet meer zijn?

Als brasem, zei ik, als moddervis,
Ze zinken, ze fonkelen voor
Een oog in duisternis.
Zoiets.

Hooguit vijftig meter voor me uit,
O hoe je liep,
En onze kussen onbereikbaar diep
En donker als de jaren.
...

Memories, I said, are experiences
That sink in the ooze of your emotions.
A bit far-fetched, you said; and I agreed.

Your fingernails - mother of pearl,
The inside of an oyster shell.
For all the years I know you,
I can't get used to this silent spell.

Do you count syllables when you pray
To gods long since vanished?

Like bream, I said, like bottom fish.
They sink, they sparkle before
An eye in darkness.
Something like that.

Fifty metres at most ahead,
Oh how you walked.
Our kisses deep and out of reach
And, like the years, as dark.
...

Het rissen van de rode bessen
Op een lege dag,
Met wind en zwarte wolken,
Haar vingers blinkend van het sap,

Denkt ze aan littekens en suiker,
Bittere stengels, godendrank.

Gehoorzaam vult ze dan
De heet gespoelde glazen,
Glas na doorschijnend rillenglas.

Ze zet het snikken in bokalen
Zorgvuldig afgevuld
Voor lange warme winters
Op oude rekken van geduld.
...

Picking red currants
On an empty day,
Black clouds, a windy afternoon,
Her fingers gleaming from the juice,

She thinks of scars and sugar,
Bitter stalks and nectar.

Then she obediently fills
The hot rinsed glasses,
Jar after shining fluted jar.

She sets her sobs in bowls
Carefully stacked to the brim
For long warm winters stored
on ancient racks of patience.
...

Zij de vruchten, hij het beest.
De lever houdt hij nog apart,
Want ingewanden geven bloed.
Dat weten jagers en de leeuw.

Teiltjes en kommen heeft hij al,
En scherpe messen voor engelen
Die niet zullen helpen.

Alles kan stollen en
Opeens gaan vloeien,
Stilstaan of bewegen,
Zoals de pezen in zijn vlees

Niet ophouden met beven
Terwijl zijn hart, zo kelderdiep,
Het elk ogenblik kan begeven.
...

She the fruit, he the beast.
He keeps the liver separate,
Because blood spills from the entrails.
Hunters know that, as do lions.

He has the bowls and basins ready,
And sharp knives for angels
Who won't be any help.

Everything can clot and
Suddenly flow again,
Stand still or move,
As the tendons in his flesh

Never cease to tremble
While his heart, cellar-deep,
Can cave in any moment.
...

16.

Hij ving een pijlstaartvlinder
met zijn hand, terwijl hij
eigenlijk een kind wou hoeden
voor een kopse val in water.

Het kind, dat wankelde en stond,
zag een juweel in vormen van
een wonde. Het flapperde en

dook, duikelde langs de blonde
haartjes van een gave huid
en viel plat op een deinend vlak.

Daar zoop het vluchtig van zijn
einde, en dreef toen, als een

oude ruil, de monding in,
de waterval, en spoelde met

de dingen.

Klein greep een hand nog
naar een nawijzende vinger.
...

17.

He caught a hawk-moth
With his hand when really
He wanted to keep a child
From plunging headlong into water.

The child, unsteadily upright,
Saw a wound-shaped
Jewel. It fluttered and

Tumbled, ducked down the
Blond hairs of a smooth skin
And landed flat on a rippling plane.

There it drank briefly from its
doom, then drifted, like old

barter, into the river mouth,
the waterfall, washed along

with things.

A hand grown small reached
For a pointing finger.
...

Hij liep de straat op zonder kijken
en ik, die soms op hem begin te lijken,
dacht dat hij zo op huis aan kon.

Hij draait zich om, de auto's razen
op de dijk. Nu hij er bijna is
kan ik hem nooit bereiken.

Zo is het dat mijn vader levenslang
kon dromen van een hand, al even klein
en snel, die tussen spijlen van een reling
kon ontglippen, in de diepte rots en water,

een leven in een wenk.

Zo grijp ik hem, hij zonder schrik
en ogen rustig open,

ik met een doodsmak in mijn lijf,
die ik een leven lang niet kan
ontlopen.
...

He ran into the street without a glance
and I, who becomes like him more and more,
thought he could make it to the door.

But he turns round around, cars racing
along the prom. Now he's almost there
I'll never get to him in time.

Just so my father, all his life,
could dream of my hand, as small
and quick, able to slip between some bars
into the depths of rock and water.

Life rushes in a wink.

Then I grab him - he unafraid,
His eyes wide open and so calm -

I with that fatal smash
That will never leave
My life and body.
...

Alleen die ene wolk zagen wij,
in niets ook maar aan iets anders ooit gelijk
boven de heuvel als een trechter plots verschijnen
navelstrengroze en dieppaars, dooraderd en hol,
een vat vol avondwind en dreiging,
misschien wel kilometers wijd,
een reusachtige oester drijvend in de tijd.

Kon ik de plek vanop zo'n afstand zien
waarop jij en ik, jaren terug, verstrengeld
lagen op een houten bank, in voorjaarswind
en schel wit licht, waaiend jong blad,
grillige vormen, een bospad dat
blind leidt naar een gezicht;

misschien dat ik die wolk
toen al een ogenblik in
jouw droomachtig diep
had kunnen zien verschijnen;

want niets verraadt een oude kracht
zo zeer als zwijgen en verdwijnen.
...

Stefan Hertmans Biography

Stefan Hertmans is professor at the Academy of Fine Arts in Ghent. He is considered one of the leading Dutch-language writers and poets of the present. He has published novels, collections of short stories, essays on literature and philosophy, theatre texts, and poetry. His work is widely translated, amongst others in England, France, Germany and Spain.)

The Best Poem Of Stefan Hertmans

Thirty

She dreamt of a man out of wild silk,
a wise man who made her body and her
past catch fire, but the frail wisdom

of his body let her live
with a hunger for her counterpart:

someone walked across old parquet,
lovingly closed the windows,
undressed her quietly
and thoughtlessly laid her

on her side, to sleep for the nights

that bring no sumptuous hours.

Translation: Peter Nijmeijer

Stefan Hertmans Comments

Stefan Hertmans Popularity

Stefan Hertmans Popularity

Close
Error Success