DE TIEN GEDICHTEN VAN DE EENZAAMHEID III Poem by Hugues C. Pernath

DE TIEN GEDICHTEN VAN DE EENZAAMHEID III

In mijn vreemd verdriet vermoed ik het verstijven
Van vele levens, soms de vunsheid van de bron
De lelie of het belommerd lover.
Soms vermoed ik het trillen van jouw handen
Die zich nooit zullen herhalen in de looplijn
Van de besmettelijke beproeving.
Omdat ik besef hoe ik slapeloos, mezelve vermink
Tot nutteloos zintuig, terwijl mijn weefsels versterven
In het klamme koudvuur van iedere nieuwe nacht.

En naar mijn beeld beweeg ik, naamloos
Angstiger dan voorheen, en ruil mijn galg in
Tegen de ratelende regens van het ritueel
Dat nakomelingen en vee zal slachten, gereinigd
Op de oude weg van de nieuwgebouwde staat.
Tot alles zal verloren gaan en roemloos stranden
In een duisternis waarin geen zon ooit zaden kiemt.

Als naar waarheid. Als naar leugen.
Sprekende: één taal, eenzelfde woord van onrust
In de branding verheven boven alle banden.
Ik voel de afwezigheid als een moeilijke openbaring,
Als scherven van relikwieën, van werelden, onwaarachtig
En buiten de tijd. Zo werd ik een getuige
Tegen diegene die de tolk was van mijn tederheid.
Geen slaap zal ons nog ooit verenigen, geen ontwaken
Ons bevrijden. Want mijn schaduw zal een schaduw zijn.

COMMENTS OF THE POEM
READ THIS POEM IN OTHER LANGUAGES
Hugues C. Pernath

Hugues C. Pernath

Borgerhout, Antwerp
Close
Error Success