DODENLIED Poem by Peter Holvoet Hanssen

DODENLIED

Hopsa. faldera. Van hobbelpaard tot lijkauto over de kasseien.
Het druilde toen grootmoeder werd begraven.

In september schrobt haar dochter het graf al komt er nooit
iemand langs. Mijn knieën zijn kapot, mijmert ze. Zo veel
verloren jaren. Geef mij een spuitje als ik Alzheimer krijg. Of:
arme bonne-maman had schrik dat de konijnen op het kerkhof
aan haar tenen zouden knagen. Als het zover is, laat ik mij
cremeren. In de grond is magere Hein een lekkerbek.

In de mist over de graven: een kamertje bij haar thuis. Grijze
duif staart naar de buis, herkent haar niet. 'Ik heb maar twintig
graden en de televisiegids geeft geen goede programma's. Gij
slaapt toch niet met die man van beneden? Hoe kunt ge! Hij is
een dief, ik verstop mijn geld.'

De geur van brandend aardappelkruid. Moeder neemt afscheid
van de zwanen. De lucht drukt zwaar, de modder zuigt. Artritis
in de schouder. Vlug naar huis.

Een hoorspel op de radio in de woonkamer. Niemand luistert.
De hitparade. Anti-rimpelcrème. En een rozenkrans in de lade.

COMMENTS OF THE POEM
READ THIS POEM IN OTHER LANGUAGES
Close
Error Success