Cees Nooteboom

Cees Nooteboom Poems

1
Oude man tussen het riet achterdocht van de dichter.
Hij gaat op weg naar het Noorden hij maakt een boek met zijn ogen.
Hij schrijft zichzelf op het water hij is zijn meester verloren.
Liefde alleen in de dingen uit wolken en winden gesneden.
Dit is zijn roeping zijn vrienden bezoeken tot afscheid.
Schedels en lippen vergaren onder wuivende luchten.
Altijd de kus van het oog vertaald in de dwang van de woorden.
Zeventien het heilig getal waarin de verschijning bestemd wordt.
Het voorbije verteren bevriest zo versteend als een vlinder.
In een marmer getij de geslepen fossielen.
Hier kwam de dichter voorbij op zijn reis naar het Noorden.
Hier kwam de dichter voor altijd voorgoed voorbij.


2
Wij kennen de poëtische poëzie de gemene gevaren
Van maanziek en zangstem. Gebalsemde lucht is het,
Tenzij je er stenen van maakt die glanzen en pijn doen.
Jij, oude meester, sleep de stenen
Waar je een lijster mee dood gooit.
Jij sneed uit de wereld een beeld dat je naam draagt.
Zeventien stenen als pijlen een school doodse zangers.
Zie bij het water het spoor van de dichter
Op weg naar het binnenste sneeuwland. Zie hoe het water het uitwist
Hoe de man met de hoed het weer opschrijft
En water en voetstap bewaart, de vergane beweging steeds stilzet,
Zodat wat verdween er nog is als iets dat verdween.

3
Nergens in dit heelal heb ik een vaste woonplaats
Schreef hij op zijn hoed van cypressen. De dood nam zijn hoed af,
Dat hoort zo. De zin is gebleven.
Alleen in zijn gedichten kon hij wonen.
Nog even en je ziet de kersebloesems in Yoshino.
Zet je sandalen maar onder de boom, leg je penselen te rusten.
Berg je stok in je hoed, vervaardig het water in regels.
Het licht is van jou, de nacht ook.
Nog even, cypressehoed, en ook jij zult ze zien,
De sneeuw van Yoshino, de ijsmuts van Sado,
Het eiland dat scheepgaat naar Sorën over grafstenen golven.

4
De dichter is een gemaal door hem wordt het landschap van woorden.
Toch denkt hij net als jij en zien zijn ogen hetzelfde.
De zon die verongelukt in de bek van het paard.
De buitenste tempel van Ise het strand van Narumi.
Hij vaart in het zeil van de rouw hij koerst naar zijn opdracht.
Zijn kaken malen de bloemen tot de voeten van verzen.
De boekhouding van het heelal zoals het zich dagelijks voordoet.
In het Noorden kent hij zichzelf een hoop oude kleren.
Als hij is waar hij nooit meer zal zijn lees jij zijn gedichten:
Hij schilde komkommers en appels hij schildert zijn leven
Ook ik ben verleid door de wind die de wolken laat drijven.
...

1
Old man among the reeds mistrust of the poet.
He is on his way to the North he is making a book with his eyes.
He is writing himself upon the water he has lost his master.
Love only in things cut out of clouds and winds.
This his calling to visit his friends take leave.
Under fluttering breezes to gather skulls and lips.
Always the eye's kiss translated into the words' drive.
Seventeen the sacred number in which coming-forth is ordained.
To digest the past frozen stony as a butterfly.
Polished fossils in a marble tide.
Here passed by the poet on his journey to the North.
Here passed by the poet finally forever.

2
We know poetic poetry the common dangers
of moonstruckness, bel canto. Embalsamed air, that is all,
unless you turn it into pebbles that flash and hurt.
You, old master, polish the pebbles
that you fling to bring down a thrush.
Out of the world you cut an image that bears your name.
Seventeen pebbles for arrows a school of deathly singers.
See by the waterside the track of the poet
on his way to the innermost snowland. See how the water erases it
how the man with the hat inscribes it again
preserves water and footprint, capturing the movement that has passed,
so that what vanished is still there as something that vanished.

3
Nowhere in this universe have I a fixed dwelling
he wrote on his cypress hat. Death took off his hat,
as should be. The sense has remained.
Only in his poems could he dwell.
Just a little while and you will see the cherry blossoms of Yoshino.
Leave your sandals under the tree, lay your brushes aside.
Wrap your stick in your hat, build up the water in lines.
The light is yours, night too.
A while longer the cypress hat and you too will see them,
the snows of Yoshino, the ice cap of Sado,
the island that takes ship to Soren over gravestone waves.

4
The poet is a milling through him the landscape is turned into words.
Yet he thinks just like you and his eyes see the same.
The sun coming to grief in the mouth of the horse.
The outermost temple of Ise the beach of Narumi.
He travels under the sail of grief he steers toward his mission.
His jaws grind flowers into verses foot by foot.
The bookkeeping of the universe as the universe daily presents itself.
In the North he knows himself for a heap of old clothes.
If he is where he will never again be you read his poems:
he peeled cucumbers and mad-apples he paints his life
I too was tempted by the wind that blows the clouds.
...

Oude man tussen het riet achterdocht van de dichter.
Hij gaat op weg naar het Noorden hij maakt een boek met zijn ogen.
Hij schrijft zichzelf op het water hij is zijn meester verloren.
Liefde alleen in de dingen uit wolken en winden gesneden.
Dit is zijn roeping zijn vrienden bezoeken tot afscheid.
Schedels en lippen vergaren onder wuivende luchten.
Altijd de kus van het oog vertaald in de dwang van de woorden.
Zeventien het heilig getal waarin de verschijning bestemd wordt.
Het voorbije verteren bevriest zo versteend als een vlinder.
In een marmer getij de geslepen fossielen.
Hier kwam de dichter voorbij op zijn reis naar het Noorden.
Hier kwam de dichter voor altijd voorgoed voorbij.
...

Old man in the middle of reeds suspicion of the poet.
He goes his way to the North he composes a book with his eyes.
He writes himself on the water he has lost his master.
Love only in the things cut out of clouds and winds.
This is his calling to visit friends as a farewell.
To gather skulls and lips under swaying skies.
Always the eye's kiss translated into the fit of words.
Seventeen the holy number in which the apparition is sealed.
Time consumed to a butterfly frozen in stone,
In a tide of marble the sheen of cut fossils.
Here the poet passed on his way to the North.
Here the poet passes forever once.
...

Wij kennen de poëtische poëzie de gemene gevaren
Van maanziek en zangstem. Gebalsemde lucht is het,
Tenzij je er stenen van maakt die glanzen en pijn doen.
Jij, oude meester, sleep de stenen
Waar je een lijster mee dood gooit.
Jij sneed uit de wereld een beeld dat je naam draagt.
Zeventien stenen als pijlen een school doodse zangers.
Zie bij het water het spoor van de dichter
Op weg naar het binnenste sneeuwland. Zie hoe het water het uitwist
Hoe de man met de hoed het weer opschrijft
En water en voetstap bewaart, de vergane beweging steeds stilzet,
Zodat wat verdween er nog is als iets dat verdween.
...

We know the cheap perils of poetic poetry
And of moonstruck singing. It is embalmed air,
Unless you make stones of it that glitter and give pain.
You, old master, cut the stones
With which you can kill a thrush.
You carved from the world an image that bears your name.
Seventeen stones like arrows a school of silenced singers.
See by the water a trace of the poet
On his way to the inmost snow country. See how the water erases it
How the man with the hat reinscribes it
Saving water and footstep, always arresting lost motion,
So that what vanished remains as something that vanished.
...

Nergens in dit heelal heb ik een vaste woonplaats
Schreef hij op zijn hoed van cypressen. De dood nam zijn hoed af,
Dat hoort zo. De zin is gebleven.
Alleen in zijn gedichten kon hij wonen.
Nog even en je ziet de kersebloesems in Yoshino.
Zet je sandalen maar onder de boom, leg je penselen te rusten.
Berg je stok in je hoed, vervaardig het water in regels.
Het licht is van jou, de nacht ook.
Nog even, cypressehoed, en ook jij zult ze zien,
De sneeuw van Yoshino, de ijsmuts van Sado,
Het eiland dat scheepgaat naar Sorën over grafstenen golven.
...

On his hat of cypress he wrote: Nowhere in this universe
have I found a settled home. Death took his hat off.
As he should. But the line stayed with us.
Only in his poems could he live.
A little time and you will see the cherry blossoms of Yoshino.
Set your sandals under the tree, lay your brushes to rest.
Tuck your staff in your hat, fashion the water in lines,
The light is yours, so too is the night.
A little while, cypress hat, and you too will see them,
The snow of Yoshino, the ice cap of Sado,
The island that embarks for Sorën over gravestone waves.
...

De dichter is een gemaal door hem wordt het landschap van woorden.
Toch denkt hij net als jij en zien zijn ogen hetzelfde.
De zon die verongelukt in de bek van het paard.
De buitenste tempel van Ise het strand van Narumi.
Hij vaart in het zeil van de rouw hij koerst naar zijn opdracht.
Zijn kaken malen de bloemen tot de voeten van verzen.
De boekhouding van het heelal zoals het zich dagelijks voordoet.
In het Noorden kent hij zichzelf een hoop oude kleren.
Als hij is waar hij nooit meer zal zijn lees jij zijn gedichten:
Hij schilde komkommers en appels hij schildert zijn leven
Ook ik ben verleid door de wind die de wolken laat drijven.
...

The poet is a mill that turns the landscape to words.
Yet he thinks like you and his eyes see the same.
The sun that crashes in the mouth of the horse.
The outer temple of Ise the beach of Narumi.
He sails in the canvas of mourning he sets course for his mission.
His jaws grind the blossoms down to the meter of poems.
The account of the cosmos as it presents itself daily.
In the North he knows himself a bundle of old clothes.
When he is where he never can be you still read his poems.
He peeled cucumbers and apples he painted his life
I too am tempted by the wind that allows the clouds to drift.
...

11.

Kijk naar de dingen, zie ze staan
in hun metafysische onschuld,
niet zeker van hun bestaan.



Herinner je het gesprek
in een prieel, een noordelijke zomer,
hortensia's, het gelijk van een kikker,
rozen, maskers.
Wierook zonder een kerk.



Een vlinder die opvliegt in China
verandert een stormvlaag in Finland.
Iemand zei het, jij zweeg.
Dit was wat je al wist.



Wanneer ontdoen schilderijen zich
van de schilder, wanneer wordt dezelfde materie
een andere gedachte? De avondnevel sloop over
het grasveld, verdronk de laan, de fontein,
en het huis.



Muziek, geplas van riemen.
Iemand doet het licht aan, iemand
gelooft niet in de schemer.
De vraag zonder antwoord dwaalt
langs het raam.
...

12.

Look at things, see them
in their metaphysical innocence,
not certain they exist.



Remember that discussion
in the bower, Nordic summer,
hydrangeas, the essential frog,
roses, masks.
Incense without a church.



A butterfly flies up in China
and changes a stormfront in Finland.
Someone said it. You were silent.
This you already knew.



When do paintings shed
the painter, when does the same matter become
a different thought? The evening fog stole across
the grass, drowned lawn, fountain,
windows.



Music, the splash of oars.
Someone turns on the light, someone
has no faith in dusk.
The question without answer
drifts around the house.
...

13.

Van alle ritmes vond hij dag en nacht
het mooist. Een, twee, en godzijdank
geen drie. Die kwam pas later, als
alles voorbij was, een donker cijfer

verkleed als een nul. Hoe komt een kunstwerk
tot stand? Wanneer begint een motet,
een gedicht, een licht dat zonder oorsprong lijkt?
Wie denkt een eerste regel voor hij denkt?

Of, hoe uit een moeras van spiegeling, een
slijkgevecht tussen toen en een verzonnen nu,
een enkel zichtbaar ogenblik ontstaat
waarin de tijd niet meet

wat vergaat.
...

20

Of all rhythms he found day and night
the most beautiful. One, two, and thank God
no three. That only came later, when
everything was over, a dark number

disguised as a nought. How does a work of art
arise? When does a motet begin,
a poem, a light that seems to have no origin?
Who thinks of a first line before thinking?

From a morass of reflections, a miry
struggle between the past and an invented present,
a single visible moment arises
in which time no longer measures

the sinking.
...

15.

Maar hoe helder zijn je ideeën dan,
vroeg de postman. Op dat ogenblik
verduisterde de hemel,
maar dat had er niets mee te maken,
dat gaat hier altijd zo,
van het ene ogenblik op het andere.


Dat wordt regen, zei hij, en zo was het.
Dikke druppels. Achter hem zag ik de baai,
een vliegtuig loodzwaar in wolken,
langzaam. Het landde.


Waar blijven zulke secondes?
Hoeveel geruis kan worden gemist?
Welke gesprekken kunnen niet worden
verpulverd tegen de tijdmuur, in een gebrek
aan geheugen, ergens onderaan
in een droom?


Fictie, een huis op een heuvel,
de psalm van de regen, pagina zes,
postbode, afdaling, heuvelpad,
de vergetelheid in,
de zijne, de mijne,
het spek van de tijd,


zoals iemand een bladzij omslaat
zonder te hebben gelezen,


alles geschreven voor niets.
...

16.

But then, are your ideas so clear
the mailman asked. Just at that moment
the sky darkened,
but that was another matter,
things around here happen that way,
from one moment to the next.


That means rain, he said, and it did.
Big drops. Behind him I could see the bay,
a plane leaden in the clouds,
slow. It landed.


Where do such seconds go?
How much rustling can be missed?
Which conversations cannot be
pulverized against the time-wall, in a lapse
of memory, somewhere at the bottom
of a dream?


Fiction, a house on a hill,
the psalm of rain, page six,
mailman, descent, downward path
into oblivion,
his, mine,
the fat of time


as someone might turn a page
without having read,


all written for nothing.
...

Dromen zijn waar omdat ze gebeuren,
onwaar omdat niemand ze ziet
behalve de eenzame dromer,
in zijn ogen alleen van hemzelf.


Niemand droomt ons terwijl wij het weten.
Het hart van de dromer blijft kloppen,
zijn ogen schrijven zijn droom, hij is nu
niet in de wereld. Hij slaapt binnen en buiten
de tijd.


De ziel heeft twee ogen, dat droomt hij.
Het ene kijkt naar de uren, het andere
ziet er doorheen,
tot waar de duur nooit meer ophoudt,
het kijken vergaat in het zien.
...

Dreams are true because they happen,
untrue because no one sees them
except for the lonely dreamer,
in his eyes that are only his own.


No one dreams us while we know it.
The dreamer's heart keeps beating,
his eyes compose the dream, he is not
in the world. He sleeps inside and outside
of time.


The soul has two eyes, so he dreams.
The one looks at the hours, the other
sees right through them,
to where duration never stops,
looking is consumed into seeing.
...

Het gedicht hoorde hoe het werd geschreven,
het zag de reusachtige hand
waaruit het leek te ontstaan, woord voor woord,
het hield zichzelf nauwelijks bij.


Bij, zag het geschreven, en als echo
zei het zichzelf, bij, bij, maar toen
was de hand alweer verder, gejaagd
door de zweep van het krassen,
het heimwee naar vorm.
Het doet pijn om niet af te zijn


voor wie nergens vandaan komt.
Zonder lucht liggen de woorden op tafel,
de hand is verdwenen, komt terug, is verdwenen,
het gedicht herinnert zich niets,


en het hoofd, zo ver daarboven,
nog steeds als niets anders herkenbaar
dan als masker van baaierd en oorsprong,
wendt zich af van de regels,


het zegt in zijn adem
de cadens van het denken
en sluit het gedicht
met een zucht.
...

The poem heard how it was composed,
it saw the giant hand
from which it seemed to have its being, word by word,
it barely could keep up with itself.


Keep up, it saw itself spelled out, and its own echo,
keep up, keep up, but the hand
had run ahead, lashed by the whip
of its own scratchings,
that homesickness for form.


It hurts not to be whole
for someone who arrives out of nowhere.
The words lie breathless on the desk,
the hand disappears, returns, disappears,
the poem remembers nothing.


And the head, so far above,
still unrecognizable,
except as the mask of chaos and beginnings,
turns from its lines,


and listens to its own breathing,
the cadenza of thought
that ends the poem
with a sigh.
...

Cees Nooteboom Biography

Cees Nooteboom (born 31 July 1933) is a Dutch novelist, poet, and journalist. He has won numerous literary awards and has been mentioned as a candidate for the Nobel Prize in literature. Life Cornelis Johannes Jacobus Maria "Cees" Nooteboom is born on 31 July 1933 in The Hague, Netherlands. Nooteboom was born in The Hague, where his father was killed by a British air raid in 1945. After his mother remarried in 1948, his Catholic stepfather enrolled Nooteboom in several religious secondary schools, including a Franciscan school in Venray and a school run by the Augustinians in Eindhoven. He finished his secondary education at a night school in Utrecht. After his first job with a bank in Hilversum, Nooteboom traveled throughout Europe. In addition to his writing, he has worked for the weekly magazine Elsevier from 1957 to 1960 and at the newspaper de Volkskrant from 1961 to 1968. In 1967, he became the travel editor of the magazine Avenue. Nooteboom hired on as a sailor on a freighter to Surinam in 1957 in order to ask for the hand of his first wife, Fanny Lichtveld. They divorced in 1964. Some of his experiences are recounted in the book De verliefde gevangene (1958). He was also in a relationship with the singer, Liesbeth List. Currently he is married to Simone Sassen and divides his time between Amsterdam and the island of Minorca. In addition to his many literature awards, Nooteboom was awarded honorary doctorates from Radboud University in Nijmegen in 2006 and the Free University of Berlin in 2008. Literary works Nooteboom's first novel, Philip en de anderen (Philip and the Others, 1988), was published in 1954 and won the Anne Frank Prize. His second novel, De ridder is gestorven (The Knight Has Died, 1990), published in 1963, was to remain his last for 17 years. In 1980, his novel Rituelen (Rituals, 1983) brought him wide acclaim in the Netherlands and won the Pegasus Prize. It was also his first translated into English. Other novels include Een lied van schijn en wezen (A Song of Truth and Semblance, 1984); Allerzielen (All Souls' Day, 2001) and Paradijs verloren (Paradise Lost, 2007). His best-known work to English-speaking audiences is perhaps The Following Story (Het volgende verhaal, 1991), which was written for the Dutch Boekenweek in 1991 and won him the Aristeion Prize in 1993. Nooteboom is also a well-known travel writer. Some of his travel books include Een middag in Bruay, Een nacht in Tunesië, and De omweg naar Santiago (Roads to Santiago, 1997); this book inspired the musical work "Six Glosses" (2010) by Spanish composer Benet Casablancas. His experiences living in Berlin are detailed in the book Berlijn 1989-2009, which is a collection of his earlier books Berlijnse notities and Terugkeer naar Berlijn and new material. The book De omweg naar Santiago'' inspired several Spanish and Dutch composers, and has been the subject of the tournée of concerts celebrated in 2010 in The Netherlands by the Ensemble 88 from Maastricht.)

The Best Poem Of Cees Nooteboom

BASHÕ

1
Oude man tussen het riet achterdocht van de dichter.
Hij gaat op weg naar het Noorden hij maakt een boek met zijn ogen.
Hij schrijft zichzelf op het water hij is zijn meester verloren.
Liefde alleen in de dingen uit wolken en winden gesneden.
Dit is zijn roeping zijn vrienden bezoeken tot afscheid.
Schedels en lippen vergaren onder wuivende luchten.
Altijd de kus van het oog vertaald in de dwang van de woorden.
Zeventien het heilig getal waarin de verschijning bestemd wordt.
Het voorbije verteren bevriest zo versteend als een vlinder.
In een marmer getij de geslepen fossielen.
Hier kwam de dichter voorbij op zijn reis naar het Noorden.
Hier kwam de dichter voor altijd voorgoed voorbij.


2
Wij kennen de poëtische poëzie de gemene gevaren
Van maanziek en zangstem. Gebalsemde lucht is het,
Tenzij je er stenen van maakt die glanzen en pijn doen.
Jij, oude meester, sleep de stenen
Waar je een lijster mee dood gooit.
Jij sneed uit de wereld een beeld dat je naam draagt.
Zeventien stenen als pijlen een school doodse zangers.
Zie bij het water het spoor van de dichter
Op weg naar het binnenste sneeuwland. Zie hoe het water het uitwist
Hoe de man met de hoed het weer opschrijft
En water en voetstap bewaart, de vergane beweging steeds stilzet,
Zodat wat verdween er nog is als iets dat verdween.

3
Nergens in dit heelal heb ik een vaste woonplaats
Schreef hij op zijn hoed van cypressen. De dood nam zijn hoed af,
Dat hoort zo. De zin is gebleven.
Alleen in zijn gedichten kon hij wonen.
Nog even en je ziet de kersebloesems in Yoshino.
Zet je sandalen maar onder de boom, leg je penselen te rusten.
Berg je stok in je hoed, vervaardig het water in regels.
Het licht is van jou, de nacht ook.
Nog even, cypressehoed, en ook jij zult ze zien,
De sneeuw van Yoshino, de ijsmuts van Sado,
Het eiland dat scheepgaat naar Sorën over grafstenen golven.

4
De dichter is een gemaal door hem wordt het landschap van woorden.
Toch denkt hij net als jij en zien zijn ogen hetzelfde.
De zon die verongelukt in de bek van het paard.
De buitenste tempel van Ise het strand van Narumi.
Hij vaart in het zeil van de rouw hij koerst naar zijn opdracht.
Zijn kaken malen de bloemen tot de voeten van verzen.
De boekhouding van het heelal zoals het zich dagelijks voordoet.
In het Noorden kent hij zichzelf een hoop oude kleren.
Als hij is waar hij nooit meer zal zijn lees jij zijn gedichten:
Hij schilde komkommers en appels hij schildert zijn leven
Ook ik ben verleid door de wind die de wolken laat drijven.

Cees Nooteboom Comments

Cees Nooteboom Popularity

Cees Nooteboom Popularity

Close
Error Success