Het was bijna
een koud geval
door vissers half verheven
half verzonken aangetroffen
in de slijkrand
langs een stroom.
De morgue (versteend reptiel,
sneeuwwit en glad geschubd
van ingewand) was schoner
dan een kei die eeuwen
in een bergbeek lag
maar
wat ik opsnoof dreef
een handpalm duwend
op mijn kippenborst
een halve stap terug
mij eerst
totdat mij weer
iets nog veel sterkers
naar die vleesbrij
trok meteen.
Nooit
dan in mijn poolnachtzwartste droom
zag ik een kiezelgrijzer ding zo
lauw en in nog hogere mate
dooierachtig
vloeibaar.
Zie het.
Zie mij.
...
Read full text