Het was een middag
van versteende uren
witter nog dan been
geen
twaalf was ik en iets
zonachtigs klom omhoog
en reeg de hete dagen
wezenloos aaneen
daarin
ik liep rivierwaarts
achter deze hengel aan
naar happende forellen
tot daar opeens (de kleur
van boter, karamel) iets lag
wat in het voorjaar nog een eland was -
gewei, een bekken en een ribbenkas.
Eens alles naar de blokhut weggedragen
in het holle van mijn poncho
liet ik vader (na het smoren
van zijn boos gegrom)
knielen bij me
passen
meten
tot de schemer
schoolbordzwart geworden was
en urenlang was ik met hem
mijn andere wereld
ingestapt.
...
Read full text