Dronken pubers leggen 's nachts
in een uithoek van het universum
een nagebootst prehistorisch dorpje in de as.
Tropische temperaturen. De meubelboulevard,
uitgestorven. Wie naar de kust is gevlucht
noch naar een themapark, legt overdag
in zijn achtertuin zijn wapens af
en gaat liggen, languit en onbevreesd.
De kille huistiran in zwembroek ontdooit,
slaat de tweeling gade, niet langer geërgerd,
verbijsterd door hun gelijkenis, ontspant
diepzuchtend zijn droomspier, sluit verstrooid
zijn ogen. De linkertweeling, de rechtertweeling,
naakt naar insecten in struiken op jacht, verbeten
kreetjes van verbazing, onverstoorbaar.
Andere tuinen brengen een soevereine schaterlach,
kleuterpop, hondengeblaf, een radiostem die zegt
‘dat de verdachte heeft gezegd
dat hij zijn vader met een kruisboog een ballpoint
in het oog heeft geschoten'. Goedlachs komt moeder
in bikini uit de keuken, haar zenuwen zonder hulp
de baas vandaag, een roerloos dienblad met twee glazen ijsthee
en twee groene limonade op één vlakke hand. Zich verheugend
op de herinneringen alvast, schrikt ze haar wederhelft
met de zachtste mondkus wakker - en vader vuilbekt niet
ditmaal maar richt zich glunderend uit zijn ligstoel op,
fluistert ‘moet je eens horen' in moeders oor,
verdwijnt de wijd openstaande vesting in.
Laat het lot maar jojoën, wisselvalligheden komen en gaan,
vandaag zijn zij nergens bang voor, de thuisblijvers,
vredestichters, blijmoedige karikaturen - hoor,
uit de hobbykamer van de huistiran klinkt
het geluid op van een kabbelend beekje.
This poem has not been translated into any other language yet.
I would like to translate this poem