Maria van Daalen

Maria van Daalen Poems

vanmorgen stond ik in de lege keuken
en ruimde alles op voor ik vertrok

er was nog een halve fles olijfolie en 1 citroen
dat is teveel citroen

yorgos de kat sprong op het kozijn
en keek me aan met amberkleurige ogen
een geurende vissenkop is de liefste
de kleuren van de hemel zijn de kleuren van de zee
en de regen verdampt voor ze de straat raakt

ik dronk niet het retsina-flesje leeg
ik waste niet het mes uit Kreta af

de bouzoukispeler zong: waar gaat de liefde naartoe als die verdwijnt
en ik neuriede het melodietje mee

misschien is Kim vannacht gaan dansen met die jongen uit de bar
misschien bij volle maan al geeft geen Griek daarom

er was nog een halve fles virgin olijfolie en 1 citroen
dat is teveel citroen

waar gaat de liefde naartoe als ze verdwijnt
het hek sluit wel de poort maar niet de blik
...

this morning I stood in the empty kitchen
and cleared up things before I went away

there was half a bottle of olive oil left and 1 lemon
that is too much lemon

yorgos the cat jumped on the sill
and looked at me with amber-coloured eyes
an odourous fish head is the sweetest
the colours of the sky are the colours of the sea
and the rain vaporises before meeting the street

I didn't finish the retsina bottle
I didn't clean the knife from Crete

the bouzouki player sang: where does love go to when it disappears
and I hummed along with the soft melody

perhaps tonight Kim has gone dancing with that young man from the bar
perhaps at full moon although Greeks don't care about that

there was half a bottle of virgin olive oil left and 1 lemon
that is too much lemon

where does love go to when she disappears
the gate does close the gateway not the look
...

Ik roep je, voorbijganger, ik roep je:
de stralende horizon.
Ik strek mijn bloeiende grassen naar je uit,
ik wuif naar je met pluimen en blaadjes en rondzwierend stuifmeel.
Van jouw voeten naar mijn verte loopt een watertje,
helder en rimpelend
vertelt het je welke kant op,
waar je me kunt vinden.

Ik ben er altijd.
Ik ben overal waar het licht is
en als het donker is, heb ik mijn ogen dicht gedaan.
Maar je ziet me wel.
Ik omarm je.
Ik leg mijn ruimte om je heen als een mantel,
ik bescherm je tegen de angst.
Je bent niet alleen.

Je bent onderweg.
En de weg is altijd bij je.
...

I call you, passer-by, I call you:
the shining horizon.
I stretch out my flowering grasses to you,
I wave to you with plumes and petals and whirling pollen.
From your feet to my farness flows a streamlet,
clear and rippling
it tells you which way,
where you can find me.

I am always there.
I am wherever it is light
and when it is dark, I have closed my eyes.
But still you see me.
I embrace you.
I wrap my space around you like a cloak,
I shelter you against the fear.
You are not alone.

You are on your way.
And the way is always with you.
...

1
In den beginne was het woord en het woord was gras. Blauwgras, van hier tot aan de Drakenbergen, veerkrachtig buigend als de langlopende golven van de diepzee. Goudgeel gras, van de Drakenbergen tot aan de Slavenbaai, knisperend als rijpe maïs met de hondsdagen. En van de Slavenbaai tot hier, waar ik sta, de rossige pluimen van het rooigras, hoog na de regens op de savanne. De jachtluipaard rust in het rooigras.


2
Wees gegroet, schoonheid,
eb van de liefde,
doodtij van het lichaam.

Koel als de nacht in een vliegtuig,
in en uit ademt de slaaptijd,
nacht in de ramen, een blauwe, deinende
donkerte en de luiken geopend.
Boeing zweeft zacht, bijna op de bodem
van rillend zeewater, diep duizelende vadems.
Er wuift een hand langs een raampje
met een ring van roze poliepen en pareloester.
Koel is de reis, de oneindige tijd
en de nacht leeft.

Wees gegroet, schoonheid,
verbrand, verstrooid, stof
langs de wegkant.

Warm als de kleuren rood van de aarde,
vurig vruchtbaar met ijzer en leem,
houtkleur en pijnhars, vlam
uitgeblust langs de stoffige wegen
ligt tussen twee ogen een windroos, precies
bloeit een schotwond.

Wees gegroet, schoonheid,
wit en goud in de bruidskamer,
koel en gecapitonneerd als een doodskist.
Wees gegroet,
lichaam in het rooigras.


3
De andere jachtluipaard / staat op van de rustplaats / en nadert.
...

1
In the beginning was the word and the word was grass. Bluegrass, from here to the Dragon Mountains, buoyantly bending like the long rolling waves of the deep sea. Golden grass, from the Dragon Mountains to Slave Bay, crackling like ripe corn during the dog days. And from Slave Bay up to here, where I stand, the ruddy plumes of the rooigras, tall after the rains on the savannah. The cheetah rests in the rooigras.


2
Hail thee, beauty,
ebb tide of love,
neap tide of the body.

Cool as the night in an aeroplane,
in and out breathes the sleep time,
night in the windows, a blue, swaying
darkness and the hatches open.
Boeing sails softly, almost at the bottom
of shivering sea water, deep reeling fathoms.
A hand waves along a window
with a ring of pink polyps and pearl oyster.
Cool is the journey, the infinite time
and the night is alive.

Hail thee, beauty,
burnt, scattered, dust
along the roadside.

Warm as the red colours of the earth,
fiery fertile with iron and clay,
wood colour and pine resin, flame,
extinguished along the dusty roads
a compass rose lies between two eyes precisely
a bullet wound flowers.

Hail thee, beauty,
white and gold in the bridal room,
cool and padded like a coffin.
Hail thee,
body in the rooigras.


3
The other cheetah / rises from the lair / and approaches.
...

Je hart was niet aangetast.
Je liefde voor mij had het bewaard voor de heldere dood.
Je was blij dat je ging.

We vierden het avondmaal met kleine glaasjes
jenever, had ik bij me om wakker te blijven.
C., die het recht heeft om te zegenen, zegende
alledrie de drie glaasjes.

Je zonk weg.
Ik zag je ziel verdwijnen uit je ogen.
Ik weet nu wat ‘brekend' betekent.

Toen we thuiskwamen waren we echt heel vrolijk.
Pas gisteren begin ik te huilen
en kan niet meer ophouden.
...

Your heart was not affected.
Your love for me had saved it for a lucid death.
You were glad to be going.

We celebrated the Supper with small glasses
of gin, brought it along to stay awake.
C, who has the right to bless, blessed
all three of the three glasses.

You faded away.
I saw your soul leave your eyes.
Deceasing, I feel what it means now.

When we got home, we were really very merry.
Only yesterday I start crying
and cannot stop anymore.
...

9.

Iemand moet de getuige zijn
en opstaan als het lichaam het verdriet niet meer kan innemen.

Ik sta te zijner tijd op,
net als hij, zonder enige moeite,
en vertrek uit mijn verleden tijd
totdat ik aankom in mijn lichaam,
mijn legerstede, het bed dat mijn ziel voor zich gekozen heeft.
Het slagveld, de gevangenschap,
de samensmelting die ten dode wordt opgeschreven,
zodat ons gebeurt wat ik gezegd wil hebben,
namelijk, met name
de liefde, het leven,
de eigenheid, de grootspraak van alledag, dat ik je liefheb
en vanavond zal afwassen
alle borden, alle kopjes
en alles wat allemaal heilig is.
Zo moet het zijn.
De schone vaat in de kast.
De doekjes hangend aan de verwarming.
De wereld aan mijn voeten,
de doden in de grond.

En ergens, uitbloeiend, bottend,
een nieuwe tuin
en verse aarde.
...

10.

Someone must be the witness
and arise when the body can no longer take the sorrow.

I arise in due course,
just like he, without any effort,
and depart from my past time
until I arrive in my body,
my lair, the bed my soul has selected for itself.
The battlefield, the captivity,
the merging which will be marked for death,
so that what I want to have said will happen to us,
namely, notably
the love, the life,
the singularity, the day-to-day boasting, that I love you
and will wash up tonight
all the plates, all the cups
and all that's all holy.
Thus it shall be.
The clean dishes in the cupboard.
The towels hanging on the radiator.
The world at my feet,
the dead in the ground.

And somewhere, going to seed, blossoming,
a new garden
and fresh earth.
...

Als ik de deur van de koelkast opendoe
staat de schimmel een centimeter op de melk.
Het brood is groen en haast doorzichtig.
Ik sluit de deur en leun met gesloten ogen
tegen de verwarming.
Ik heb zo ontzettend.
Ik heb zo verschrikkelijk.
Ik hield van hem.

Toen hij wegging is er iets gescheurd.
Nog steeds kan ik de geur van kokos niet verdragen
zoals zijn haar rook, smeltend in mijn bed
de kleine zwarte krullen en de vlekken.
Ik ben vertrokken met bestemming onbekend
totdat ik ook mijn eigen naam vergat.
En nu.
Ik doe de deur van de taal open
en zie de roest van ongebruikte woorden.
Hoe open ik opnieuw mijn boek met vuur?

Toen hij wegging liet de sponning los.
Ik keek naar mijn handen in het afwaswater
en zag de scherven die er niet waren,
de zeepbellen die langzaam opkwamen en wegdreven,
het ene lege glas.

Hij stuurt mij na jaren nog een e-mail:
"Vandaag had iemand jouw parfum op,
ik rook het in de universiteitsbibliotheek
en heb een uur naar je gezocht terwijl ik wist
dat je op acht vlieguren afstand was."

Maar de taal die ik ben staat mij niet toe
mijn tranen te beschrijven als drijfnat.
Hoe wil je dan dat ik mij red, geliefde?
Toen ik zei dat ik liefhad was het jij
die in mij was. Een ander is er niet,
jij bent de enige. Dat spreekt. Jij spreekt. Jij spreekt in mij
en jij zegt ik en ik betekent aarde.

Toen hij wegging is het vers gescheurd.
Vanuit het gescheurde is het begonnen
te bloeden tot het vleugels had
en met de slagpennen de weg beschreef
vanuit de diepten, de profundis, naar het licht.
...

When I open the door of the refrigerator
the mould on the milk is half an inch thick.
The bread is green and almost translucent.
I close the door and, eyes closed, lean
against the radiator.
I am so dreadfully.
I am so terribly.
I loved him.

When he left, something was torn.
I still cannot stand the smell of coconut
the way his hair smelt, melting in my bed
the little black curls and the stains.
I left, destination unknown,
until I also forgot my own name.
And now.
I open the door of the language
and see the rust of unused words.
How do I reopen my book with fire?

When he left, something was torn.
I looked at my hands in the washing-up water
and saw the shards that were not there,
the soap bubbles that slowly came up and floated away,
the single empty glass.

Years later he sends me an email:
"Today someone wore your perfume,
I smelt it at the university library
and for a full hour looked for you, while knowing
you to be eight flight hours away."

But the language that I am does not allow me
to describe my tears as soaking wet.
How on earth do you want me to cope, beloved?
When I said I loved it was you
who was inside me. There is no other,
you are the only one. That speaks for itself. You speak. You speak in me
and you say I and I means earth.

When he left something was torn.
From what was torn it started
to bleed until it had wings
and with the quills described the way
from the depths, de profundis, to the light.
...

13.

Zou de koning weleens op zijn tong bijten,
denk ik, benauwd, voor de spiegel, bloed kwijlend
als een vampier, warm rood, er kan geen pleister
op, mijn eigen taal: kan mij openrijten,

mijn ander ik ziet mij aan met verwijten
die woordeloos moeten blijven en bijster
weinig stelpen. Nu graag dringend een heiland
die als bloedend doekje mijn schuld kan kwijten

of zalig maken. Ik wil er af. Kiezen,
ik hield de mijne op elkaar. Tot de dood
toe, een intellectueel. Dat is al veel

maar het werd nog mooier en rooier, een heel
glas wijn, nee, twee, drie glazen, avondbloedrood
en niets kon mij meer helpen als verliezen.
...

Would the king himself ever bite on his tongue,
I think, facing the mirror, slavering blood
like a vampire, warm-red, where band-aid cannot
be applied, my own language: leaves me undone,

from my other me mute reproaches are flung
which must remain wordless and can't stem the flood.
For a saviour now, urgently please, oh god
who, bleeding for me, rights the wrongs I have done

or blesses them. I want off. As for choosing:
I chose to keep mum, hold my tongue. Until death,
an intellectual. That's great, such self-control

but it became better and redder, a whole
glass of wine, no, two or three, sunset blood red
and there was no more help for me save losing.
...

de dag ging open en de kamer was een slagveld
glazen versplinterd en een omgevallen wijnfles
de spiegel duizendvoud, de vaas met rozen
een voltreffer die bloedend tussen kranten
gordijnen losgescheurd, en de tv nog aan
mijn bril in stukken naast de glazen tafel
die, vreemd genoeg, nog heel was

zwarte zwanen, groene zwanen
wie gaat er mee naar elfenland varen
elfenland is gesloten
de sleutel is
oh kijk, het werkwoord schreeuwen is gebroken, halve zinnen
zijn diep in het tapijt getrapt
of met een vinger op de ruit geschreven

ik ga weg, hoor je me, en ik kom nooit meer terug
als je niet opzij gaat, ga ik slaan, sla dan, je sloeg
een gat
ik zag ver door de opening de nacht
in 1942, toen mijn vader fietste
van Den Haag naar Eindhoven, ontweek de Duitse linies
om zijn vrouw te kunnen zien
een liefde voor een leven dat te kort was
hij zat een kwarteeuw later aan haar bed, zij was nog jong, en stierf
ik zie hun handen, in de dood verstrengeld
haar ogen brekend onder zijn gezicht
maar hoe hij thuiskwam in die winternacht
in de bezetting, gevangen en geslagen
en ondervraagd, we wisten later nooit
of hij verrader of verraden was
bijna zijn hele knokploeg werd gefusilleerd
hij droeg het in zijn lichaam met zich mee
in ruggenwervels, stukgebeukt, dezelfde diepe breuk

die jij sloeg, die nacht

de zilveren ketting viel tussen mijn kleren uit
in een hoek van de gang lag de zilveren hanger
die je bij Taurum speciaal had laten maken

de relatie is stuk maar de liefde niet, zei mijn kind nuchter
mijn liefde is nooit stuk, want
"de criticus houdt van het gedicht over de rode beuk
maar de dichter houdt van de rode beuk"

vraag me wat je wilt, had ik gezegd
ik kan alles weggeven, mijn halve hele koninkrijk, mijn lichaam
alleen niet mijn talent, want dat heb ik te leen

toen vroeg ik je, waar was je, en je schreeuwde urenlang
toen vroeg ik, maar jij was er niet, jij was die nacht
afwezig, maar de nacht was overal
zoals bloed en zweet en braaksel en snot, en meer bloed

als de situatie onhoudbaar wordt
vallen de meeste mannen in slaap

in de ochtend lag je in de kamer op de grond
alsof de wereld draaide en in onschuld
je de nieuwe dag dromend wou afwachten
maar je droomde niet, je sliep
toen wekte ik je, en zei, ga uit mij weg
als ik niet veilig in mijn lichaam ben
wordt de grammatica onsamenhangend
verdwijnt het voegwoord tussen aarde, taal en bloed

ga weg
geef mij de sleutels terug van liefde en van angst
wanneer ik zelf de breuk ben, ben ik heel

en zo
is mijn geschiedenis
ook jouw geschiedenis

ik ben in elkaar geslagen toen je boos was
ik heb drie dagen met een hersenschudding op de grond gelegen, en Erzulie heeft voor mij gezorgd
ik heb stil gewacht toen je schreeuwde, en ik moest angst en angst en angst
ik brak twee ribben en ik ben verkracht
en toen ik gisteren in Sarajevo was
zag ik mijn bloed in spetters op het marmer
dat men heeft aangebracht om helden te herdenken
ik ben gemerkt, geslagen en gegeten
en verbrand op elke plek waar hout groeit

mijn woorden hield ik vast, ik zei je niets
zulke mannen weten van lengte, niet van ruimte

toen zei ik: een oud Haitiaans spreekwoord zegt
Bay kou, bliye. Pote mak, sonje.
wie slaat, vergeet, wie het merkteken draagt, onthoudt

wie geweld toebrengt, verliest
wie van geweldpleging de ontvanger is
wordt niet geofferd, maar ontvangt de kracht van woede
en behoudt die in het lichaam, draagt die mee

dit is de wet van behoud van energie
dit zijn de werkelijke wetenschappen

ik ben een onuitputtelijke bron
ik ben een lichaam, een reservoir van woede
ik heb woede in ontvangst genomen
omdat ik vrij ben en een vrouw en ruimte
al die woede, dat is energie, dat wist je niet
ik, dank je, ik heb energie voor eeuwen
ik kan de wereld helemaal herschrijven
in termen van liefde en van adem
mijn stem reikt van Diotima tot heden
en ik
spreek hier
"de criticus houdt van het gedicht over de rode beuk
maar de dichter houdt van de rode beuk"

en toen
kwam Natasja binnen

dezelfde, die de bronzen beelden
van verkrachtingen gemaakt heeft en gedragen
zij zegt, als er in Groningen een vrouw verkracht wordt
laad ik een van mijn beelden in mijn busje
en ga het 's nachts neerleggen op die plek
dan zal ik er die nacht bij waken, zei ik terug
en voorlezen hardop, de hele nacht

Natasja droeg een van haar beelden binnen
en zette dat voorzichtig op mijn werkblad
een Venus van Antwerpen, brons, bekleed met kracht
als de Nikè van Samothrace
die van Athena's hand naar voren vliegt
het Louvre in en uit

en toen

er zat een man op de Pont des Arts met een fles Moët&Chandon en twee kristallen glazen
er zat een man voor de tempel te Kuala Lumpur, met kralensnoeren van geurende jasmijnbloesem, en stijve stelen roze lotus
er liep een nachtzwarte man naar mij toe in Iowa Mall, de baby op de arm, zijn zoon van twee rende voor hem uit, zag mij, en riep Superman! Superman!
er lag een man te slapen naast de highway op het asfalt, het hoofd op zijn versleten grijze rugzak, hij wist de weg niet, hij heette Dionysos
soms stuurt hij nog een e-mail uit Egypte
er zit een man te zingen in Montréal, hij ziet mij niet, hij zingt voor de godin
er staat een man op de Leidsegracht, in 1968, die zijn hoofd geheimzinnig glimlachend naar mij toedraait
we gaan wat drinken als hij met de boot in Heeg ligt
er staat een scherpschutter bij Dupont Circle op de uitkijk
maar waar ik ook ben, ik kom niet terug

veel plekken ben ik de-godin-zij-dank vergeten
maar de sneeuw ligt hoog in Boston
en de kastanjes vallen hoorbaar in Dreuzy
maar er zit een man op de Vismarkt met het hoofd in de handen, lang nadat ik daar voorbij gelopen ben

en als Natasja terugkeert
en mij hetzelfde beeld in chocolade brengt
ditmaal levensgroot
de borsten in de hand, biedt deze chocolade Venus
de wereld chocolade lafenis

en als Athena terugkeert
- maar godinnen zijn altijd aanwezig, roep mij en ik ben er (ik ben er)

en als ik terugkom en weer woon in dit gedicht

landt de sonde op Titan en zendt haar stormen uit door de ether
wiegen de meerminnen in de golf van Atjeh totdat de dalende zwevende lichamen oplossen in parels en eencelligen
branden de vuren van de oorlog in Baghdad tot as en verstuiven
en bloeit er één enkele bloem
een madeliefje
op de plek waar ik straks begraven word
dit is mijn grootste geluk
pushing up daisies
...

the day unfolded with the room a battlefield
wineglasses shattered and a toppled-over bottle
the mirror thousandfold, the vase with roses
a direct hit which bleeding between papers
curtains ripped off, and the tv still on
my glasses broken on the floor by the glass table
which, oddly enough, was still intact

swans black, swans pale,
out to fairies isle we'll sail
fairies isle is closed
the key to it is
oh, look, the verb to scream is broken, sentences in half
trampled deep into the carpet
or written with a finger on the windowpane

I am leaving, do you hear me, and I never will come back
if you don't step aside, I‘ll smash you, so smash, you smashed
a hole
through which, a long way off I saw the night
in 1942, when my father rode his bike
from Den Haag to Eindhoven, got past the German lines
in order to see his wife
a love for a life that was too short
a quarter-century later he was sitting at her bedside, she was still young, and died
I see their hands, entwined in death,
her life ebbing away beneath his face
but how he got there in that winter's night
during the occupation, captured, beaten
and questioned, never did we find out later
if he was traitor or had been betrayed
of his resistance group virtually all were shot
a burden which he carried in his body
in vertebrae, smashed to pieces, the same deep breach

that you smashed, that night

the silver chain fell from between my clothes
in a corner of the hall laid the silver pendant
that you had ordered specially at Taurum goldsmiths

the relationship is broken but not love, my child said casually
my love is never broken, for
"the critic loves the poem about the red beech tree
but the poet loves the red beech tree"

ask me anything you want, I'd said
I can give anything away, my whole kingdom half, my body
just not my talent, for that is on loan

then I asked you, where were you, and you screamed for hours
then I asked, but you weren't there, you were that night
absent, but night was everywhere
just like blood and sweat and vomit and snot, and more blood

when the situation becomes unbearable
most men fall asleep

in the morning you were lying on the floor
as if the world was turning and in all innocence
you wanted to await the new day dreaming
but dreaming you were not, you slept
then I woke you up and said, go out of me
if I am not safe within my body
all rules of grammar will come disconnected
the conjunction between earth and blood and language will be gone

now leave
give back to me the keys of love and of fear
when I embody breaking, I am whole

and thus
my history is
your history as well

I have been beaten up when you were angry
I have lain on the floor, concussed, for three whole days and Erzulie has looked after me
I have waited wordlessly while you were screaming, and fear, fear, fear I had to
I broke two ribs and I have been raped
and when I was in Sarajevo yesterday
I saw my blood in spatters on the marble
applied in order to commemorate the heroes
I have been marked, been hit, been eaten
and burned in every place where wood grows

my words I saved, I told you nothing
such men know about length, not about space

then I said: an old Haitian proverb says
Bay kou, bliye. Pote mak, sonje.
who hits, forgets, who bears the mark, remembers

who inflicts violence, will lose
who is of violence the recipient
will not be sacrificed, but will receive the power of anger
and will incorporate and carry it

this is the law of conservation of energy
these are the real sciences

I am an inexhaustible source
I am a body, a reservoir of anger
anger has been handed over to me
because I am free and a woman and space
all that anger, it is energy, that you didn't know
I, thank you, I have energy for centuries
I can completely redefine the world
in terms of love and of breath
my voice reaches from Diotima to the present
and I
speak here
"the critic loves the poem about the red beech tree
but the poet loves the red beech tree"

and then
entered Natasja

the same one who has made
the bronze statues of rapes and carried them
in Groningen, she says, when there's a woman raped
I'll load one of my statues in my van
to leave it at the place of rape by night
then I'll keep vigil over it that night, I said
and I will read aloud, all through the night

Natasja carried one of her statues inside
and carefully she placed it on my work top
a Venus of Antwerp, cast from bronze, clad in power
like the Nikè of Samothrace
who from Athena's hand flies forward
the Louvre to and fro

and then

a man was sitting on the Pont des Arts with a bottle of Moët&Chandon and two crystal glasses
a man was sitting in front of the temple in Kuala Lumpur, with strings of fragrant jasmine blossoms, and stiff stems of pink lotus
a man, dark as the night, was walking towards me in Iowa Mall, the baby on his arm, his two-year old son, running ahead, saw me and shouted Superman! Superman!
a man was lying asleep on the tarmac beside the highway, head on his worn grey backpack, he didn't know the way, his name was Dionysos
once in a while he sends an email from Egypt
a man sits singing in Montreal, he doesn't see me, he is singing for the goddess
a man is on the Leidsegracht, in 1968, mysteriously smiling he turns his head toward me
we'll have a drink when he is with his sailing boat in Heeg
a sniper is on the lookout at Dupont Circle
but wherever I am, I am not coming back

a lot of places I, thanks to the goddess, have forgotten
but the snow is thick in Boston
and the chestnuts are pattering down in Dreuzy
but a man is sitting in the Vismarkt with his head in his hands, long after I will have walked past

and when Natasja returns
and offers me the same statue in chocolate
lifesize this time
breasts in hand, this chocolate Venus will provide
the world with chocolate nourishment

and when Athena returns
- but goddesses are omnipresent, call me and I am here (I am here)

and when I come back and will once again live in this poem

the space probe will land on Titan and send its waves through the ether
the mermaids will be swaying in the Gulf of Atjeh till the descending floating bodies dissolve in pearls and single-celled organisms
the war fires in Baghdad will burn to ashes and be dispersed
and just one single flower will bloom
a daisy
in the spot where I am to be buried
this is my purest joy
pushing up daisies
...

Hij voert mij zalm alsof het vis is, breekt de
te dunne, te blanke toast, en de geur van
zeezicht, strandvondst, wemelende meeuwen hangt
zout in het kielzog van de visser, geeft me

het bedauwde glas goudgele champagne
van de vensterbank. Ik ben een jong dat schreeuwt
en hij reikt mij met de hand het eeuwige
even ernstig als altijd. Eet, dat kun je

weleens nodig hebben als je met mij op reis
wilt gaan. De weg is lang, aan de zee voorbij,
we gaan lopen, wil je mijn donkerblauwe

mantel dragen, die is warm en licht, ik houd
je hand vast, zul je altijd dicht bij mij
blijven? Als we bij elkaar zijn zijn we thuis.
...

He feeds me salmon as if it's fish, breaks the
too thin, too white toast, and the salty scent of
sea view, beach catch, somersaulting seagulls hangs
in the wake of the fisherman, gives me the

bedewed glass of gold-glowing, sparkling champagne
from the windowsill. I'm a young that cries out
and with his hand he presents me as devout
as ever eternity. Eat, for you may

need that if you want to accompany me
on my way. The road is long, beyond the sea,
we are going to walk, do you want to wear

my dark blue coat which is warm and light, I hold
on to your hand, will you always stay close
to me? When we two are together we're home.
...

voor mijn vader Frans Nicolaas de Rooij (1920-1996)
in leven kerkorganist en scheepsbouwkundig ingenieur
ik zal een grafschrift voor je maken dat iedereen van buiten kent

van binnen / ik ga de trap op / het is donker / boven is
de hemel van de kerk de oever van de zee het strand de eb
en in de glanzend natte vlakte ligt een water
een kom een bron een opwelling ik kniel en doop

mijn beide handen mijn verhit gezicht je brengt het zoete water boven
met kalmte en met kracht het vult mijn mond mijn taal
ik buig mij was mijn wangen maak de tranen nat
zout wast in zoet de eb stroomt langs mijn benen weg ik zink een beetje in het natte zand

de zee is achter me het schuim ligt naast mijn hoofd een kokkelschelp is open leeg is wit
al in het drinken weet ik dat de zee
de zee komt langzaam terug ze neemt de meters in ze zuigt en spuugt

het wrakhout uit het ligt al hoog het schuim ritselt aan mijn linker rechter hiel
ik drink nog maar de bron wordt brak je neemt het thema terug je zet
de fuga in / de trap op / het is donker
...

for my father Frans Nicolaas de Rooij (1920-1996)
in his lifetime church organist and naval architect
i will make you an epitaph that everyone will know by heart

within / i go on up / it is dark / and upstairs is
the heaven of the church the shore of the sea the beach the ebb
and in the splendid wet plain lies a water
a bowl a source an upsurge i kneel and baptize

both of my hands my flushed face you bring up the fresh water
with calm and with control it fills my mouth my speech
i bow i wash my brow i bathe the tears
salt washes in fresh the ebb flows down my legs i sink a little in the wet wet sand

the sea is behind me the spume lies at my head a cockle shell is open empty is white
even while drinking i know that the sea
the sea slowly returns she regains the metres she sucks and spews

out the flotsam it lies high the spume rustles at my left right heel
i am still drinking but the source becomes brackish you take up the theme you play
the fugue / up on the stairs / and it is dark
...

The Best Poem Of Maria van Daalen

EEN REBÉTIKO VOOR FRANS VAN HASSELT

vanmorgen stond ik in de lege keuken
en ruimde alles op voor ik vertrok

er was nog een halve fles olijfolie en 1 citroen
dat is teveel citroen

yorgos de kat sprong op het kozijn
en keek me aan met amberkleurige ogen
een geurende vissenkop is de liefste
de kleuren van de hemel zijn de kleuren van de zee
en de regen verdampt voor ze de straat raakt

ik dronk niet het retsina-flesje leeg
ik waste niet het mes uit Kreta af

de bouzoukispeler zong: waar gaat de liefde naartoe als die verdwijnt
en ik neuriede het melodietje mee

misschien is Kim vannacht gaan dansen met die jongen uit de bar
misschien bij volle maan al geeft geen Griek daarom

er was nog een halve fles virgin olijfolie en 1 citroen
dat is teveel citroen

waar gaat de liefde naartoe als ze verdwijnt
het hek sluit wel de poort maar niet de blik

Maria van Daalen Comments

Maria van Daalen Popularity

Maria van Daalen Popularity

Close
Error Success