Marije Langelaar Poems

Hit Title Date Added
1.
TROMMEL

Dat jaar werden we geboren in
een lichaam.
Het viel ons op dat we sloegen.
We sloegen de trom.

Bij elke slag vlogen de vogels op.
Bij elke vierde noot ving een nieuw seizoen aan.
Bij elke 16e noot wierp ik een kind.

Zo leefden we ons leven.
We sloegen de jaren weg.
Paf paf paf!
We sloegen de trom.
We sloegen eenvoudig de trom.
Want dat hadden we geleerd.
We sloegen de trom.

Paf paf paf!
De vlogels vliegen op.
Paf Paf Paf!
Een nieuw seizoen,
Paf Paf Paf!
Weer een kind.
Paf Paf!

Tot onze lichamen begonnen te deformeren, we sloegen
nog harder, tegen de rimpels, het kreukelen
onze verminderde vruchtbaarheid, een stram in ons been.

Paf Paf Paf!
Maar het kind bleef uit.

We sloegen nog wat harder, onze slag kreeg
iets verbetens,
tot we op de 428e noot halt hielden.
We keken naar elkaar en alle kinderen die
ik had geworpen,
wilde goddeloze kinderen,
met wilde goddeloze haren.

En we keken naar de bomen die waren gaan groeien,
Kris kras door elkaar
Een grote teringbende.
De vogels die nerveus op een tak onze
volgende slag afwachtten.

Maar we sloegen niet
We sloegen niet meer

We keken elkaar aan en zaagden de bomen
bouwden een huis, begroeven de trommel diep in de nootzwarte aarde.

En begonnen te leven. We pelden en kookten de vruchten
en vertelden onze kinderen het verhaal van de trommel
en we sloegen niet, er brak geen nieuw seizoen aan,
De vogels rusten in een hoge wilg.
En het was goed.

En we vroegen ons af, wie had ons in de eerste plaats die trommel gegeven?
Wie had ons geboden te slaan? Had ons die vogels gebracht, de bomen?
Had ons het ritme opgelegd? En waar waren we eerder? Waarom?
...

2.
DRUM

That year we were born in
a body.
We noticed we were beating.
We were beating the drum.

Birds flew up at each strike.
On every fourth beat a new season commenced.
On every 16th beat I bore a child.

We lived our lives like this.
We beat away the years.
Bam bam bam!
We beat the drum.
We simply beat the drum.
Since that was what we had learned.
We beat the drum.

Bam bam bam!
The birds flew up.
Bam bam bam!
A new season,
Bam bam bam!
Another baby.
Bam bam!

Until our bodies began to become disfigured, then we beat
even harder, against the wrinkles, the crumpling
our reduced fertility, the stiffness in our legs.

Bam bam bam!
But no baby came.

We beat even harder, our beating gained
a dogged tone,
until we stopped at the 428th note.
We looked at each other and all the children
I had given birth to,
wild wicked children
with wild wicked hair.

And we looked at the trees that had grown
crisscross through each other
A gigantic mess.
The birds on a branch nervously awaiting
our next strike.

But we didn't beat
We stopped beating

We looked at each other and sawed down the trees
built a house, buried the drum deep in the nut-black earth.

And began to live. We pealed and cooked the fruit
and told our children the story of the drum
and we didn't strike, no new seasons commenced,
The birds rested in a tall willow.
And all was good.

And we ask ourselves, who gave us that drum in the first place?
Who commanded us to beat it? Who brought us the birds, the trees?
Who laid down the rhythm? And where we before? Why?
...

3.
VOGEL

In de vogel zelf
leek alles even waardeloos

't kwam eigenaardig overeen met in
een handschoen kruipen

niks van dat heroïsche

welja soms opgetild
en bek gaat open bek gaat dicht
(binnenvallend licht)

herhaaldelijk het volkslied fluiten
(meesterlijke trilling)

(takken vol bronstige jongens)

na een week zweefziek doof van getetter
en murw van het ei dat naast mijn hoofd was
gaan groeien aan de hendel getrokken

het dak op gekwakt
...

4.
BIRD

In the bird itself
everything seemed equally worthless

it was strangely equivalent to
crawling into a glove

no trace of the heroic

of course sometimes lifted up
and the beak opens and the beak closes
(light streaming in)

repeatedly singing the national anthem
(masterly vibration)

(branches full of ruttish boys)

after a week floatingsick deaf from blaring
and addled from the egg that had started to grow
next to my head pulled on the handle

chucked onto the roof
...

5.
STAD

Op hoeven draaft de stad de nacht door
lange teugels om gebouwen zweepslagen op het plein
van opwinding luiden de klokken
bakstenen laten hun greep los
fietsen ratelen de straat op, fornuizen. Genoeg.
De stad strijkt neer bij een oever
door het rinkelen en gongen ontwaken de vissen
glad en radeloos
...

6.
CITY

The city trots through the night on hooves
long reins around buildings whiplashes in the square
from sheer excitement the bells ring
bricks loosen their grip
bikes rattle onto the streets, ovens. Enough.
The city settles on a bank
from all the jingling and chiming the fish awaken
slippery and distraught
...

7.
GRAS

De tover ligt al dagen op de loer
prikkelt en wringt duizenden mannen
voor een klein ijzeren hekje nog is alles gesloten maar
het kiemt al
zetten ons schrap, naaktgeboren, richten
onze handen naar boven
afzetten nu schieten de lucht in
in een keer blind van het licht
tasten de wind in en wachten
...

8.
GRASS

The magic has been on the prowl for days
stimulates and pushes thousands of men
to a small cast-iron fence everything is still closed but
already it germinates
prepare us for action, born naked, stretch
our hands upwards
push away now shoot into the air
all at once blinded by the light
grope into the wind and wait
...

9.
Gleden in de tobbe

Gleden in de tobbe, onze kleren
naar de schuur
weer naar buiten en op het paard
wij bleven de ganse dag glijden en niets
hield ons
gleden glad tussen de lakens en
roetsjend de kist in
...

10.
Slipped in the tub

Slipped in the tub, our clothes
into the shed
outside again and on the horse
we carried on sliding the whole day and nothing
kept us
slipped slippery between the sheets and
whizzed into the box
...

Close
Error Success