Ik werd wakker dat jaar aan het strand
mijn vogellichaam
sterk vermagerd.
Ik schrok van mijn vriend die naast mij lag.
Volledig van zand.
Begon hem zachtjes te graven.
Hij bood geen enkele weerstand
kwam enkele keren klaar maar totaal
misplaatst ik voelde me eenzaam
ondertussen.
Ik riep er dieren bij en kinderen:
zij groeven mee, werktuigelijk of
vastbesloten sommige uit innerlijke roeping.
Wij vonden vele zaken, voorwerpen, substanties,
het allervieste en eveneens een woord
tussen de zandhersens geklemd, licht trillend.
Ik nam het tussen mijn vingers
we vormden een kring en bekeken het woord
dat zich nog in zo'n oertoestand bevond.
Het was nog onuitgesproken, ongevormd maar het was bijna
op een zinuiglijk niveau konden we het tasten.
Ik hield zijn handen, in hoeverre dat kon, toen we allen
gezamenlijk het woord,
dat hij zo ziep verborgen en in oerprincipiële toestand
bij zich had
begonnen uit te spreken.
En hoe langzaam herhalend en de honden die blaften
ondersteunend en het waaide onafgebroken
zijn ogen begonnen te glanzen en
toen eindelijk werd hij wakker.
This poem has not been translated into any other language yet.
I would like to translate this poem