Dit huis waarin ik ben geboren,
is een naar de zeebodem gezonken duikboot,
aan een touw van rook.
Midden in een oeroude stad.
Atlantis? De Dioscuren? Verdronken kastelen en kerken:
het lied van klokken geketend aan hun nabije echo -
lang, lang geleden al is dat begonnen.
De huizen hebben koraalbochels gekregen.
De vissen gaan uit wandelen en tuiten hun bekken.
Zeepaardjes galopperen geruisloos rond, druk.
In verborgen nissen proberen hier en daar
wat losse mosselen, kreupel, parels voort te brengen.
Veel is hier in overvloed, vooral zonnen:
in het licht van talloze stekelhuidige zeezonnen
zwemt het onderwaterleven rond.
De rook, mijn navelstreng en galgenkoord,
nu en dan kronkelend en meegevend, is tegelijk
uitnodigend strak.
This poem has not been translated into any other language yet.
I would like to translate this poem