TOEN WE TEGEN ELKAAR AAN . . . Poem by Peter Verhelst

TOEN WE TEGEN ELKAAR AAN . . .

Een man op de rand van het bad. Een schoen, weerloos
op de vloer. Haar hoofd in een handdoek gewikkeld.
Twee armen met een jurk in de lucht. Twee kuiltjes in een rug.

Een telefoon met oplichtend scherm: ik hoor wat je zegt . . .
hoor alsjeblieft wat ik zeg . . . ik voel je handen op onze wangen . . .
voel alsjeblieft mijn hand op je hart . . .

Een man op de rand van het bed. Een vrouw op haar buik.
Een arm, van de bedrand afhangend. Elke millimeter tot leven
te wekken door haar te beademen - oogbol, tollend onder ooglid:

een man en een vrouw staan tegen elkaar aan. De vrouw kijkt opzij,
ademt in en sluit de ogen, legt voorzichtig een oorschelp op zijn borst
als mag ze luisteren naar het ontstaan
van een lawine.

COMMENTS OF THE POEM
READ THIS POEM IN OTHER LANGUAGES
Close
Error Success