Peter Verhelst

Peter Verhelst Poems

's Middags wemelen de boomkruinen van de cicaden
's avonds drijven ze van ons weg de vallei in
op sleeptouw genomen door duizenden mammoeten

waarom duizenden mammoeten hier nacht na nacht
met ingetrokken poten kop vooruit springen van rots
naar rots - hoewel ze uitgestorven zijn

hoofd in de nek ogen gesloten gaan we op en neer
vormen we nieuwe sterrenbeelden
nauwelijks een seconde vlammen ze op

over duizenden jaren zal iemand op dezelfde plek -
...

In the afternoon the cicadas swarm in the treetops
come evening they drift away from us into the valley
taken in tow by thousands of mammoths

why thousands of mammoths leap from rock to rock
with retracted legs head forward here at night
after night - even though they are extinct

head in neck eyes shut we sway up and down
forming new constellations
barely for a second they flare up

in a thousand years somebody in this same spot -
...

Op bed kijken we elkaar
uit de kleren op de vloer
een jurk een hemd, meer valt niet

uit te trekken; hoe we op handen en knieën
bijenwas in de vloer wrijven
tot het hout was opgeeft

terwijl we elkaar op bed liggen te bekijken
op de vloer, glad als een tafelblad waarover dingen
uit eigen beweging beginnen te schuiven

tegen elkaar aan, van elkaar weg,
traag over de was glijdend, het lijkt ze
geen moeite te kosten, de magneet onder tafel onzichtbaar

ademend; een tepel uit een borst, een borst
uit een jurk, een hoofd uit een hemd,
het hoofd in de nek

zo graag had ik me
aan haar mond totaal
opengesneden.
...

In bed we stare the clothes off
of each other on the floor,
a dress a shirt, nothing else left

to strip off: how we on hands and knees
rub beeswax into the floor
until the wood gives up the wax

while we size each other up on the bed
on the floor, smooth as a tabletop on which things
start to slide of their own volition -

against each other, away from each other,
slowly gliding across the wax, it seems so
effortlessly, the magnet under the table breathes

invisibly; a nipple from a breast, a breast
through a dress, a head through a shirt,
the head in the neck

that's how much I wanted
to have slit myself totally
open at her mouth.
...

Een man op de rand van het bad. Een schoen, weerloos
op de vloer. Haar hoofd in een handdoek gewikkeld.
Twee armen met een jurk in de lucht. Twee kuiltjes in een rug.

Een telefoon met oplichtend scherm: ik hoor wat je zegt . . .
hoor alsjeblieft wat ik zeg . . . ik voel je handen op onze wangen . . .
voel alsjeblieft mijn hand op je hart . . .

Een man op de rand van het bed. Een vrouw op haar buik.
Een arm, van de bedrand afhangend. Elke millimeter tot leven
te wekken door haar te beademen - oogbol, tollend onder ooglid:

een man en een vrouw staan tegen elkaar aan. De vrouw kijkt opzij,
ademt in en sluit de ogen, legt voorzichtig een oorschelp op zijn borst
als mag ze luisteren naar het ontstaan
van een lawine.
...

A man on the edge of the bath. A shoe, defenceless
on the floor. Her head wrapped in a towel.
Two arms with a dress in the air. Two dimples in a back.

A telephone with a flashing display: I can hear you . . .
please listen to me . . . I can feel your hands on our cheeks . . .
please feel my hand on your heart . . .

A man on the edge of the bed. A woman on her belly.
An arm, dangling over the edge. Mouth-to-mouth every millimetre
of her back in to life - eyeball, spinning under the eyelid:

a man and a woman lean against each other. The woman tilts her head,
breathes in and closes her eyes, gently presses an auricle to his chest
as if she may listen to the coming of age
of the avalanche.
...

Elke ochtend zijn de groeven in de stam vers,
dierlijker

Overdag moet het zich ingegraven hebben,
houdt het zich opgerold onder ons schuil
tegen het licht, klauwtjes over de borst gevouwen

In de avondlucht zwelt een roze wolk

We lossen elkaar af bij de vuren

Voor wie van ons
opent het rekt het
stulpt het zich
zacht jammerend uit -
...

Every morning the grooves in the tree are fresh,
more bestial

It must have dug itself in during the day,
keeping itself hidden among us rolled up into a ball
against the light, paws folded across its chest

In the evening sky a pink cloud billows

We take turns at the fires

For which one of us
does it open itself stretch itself
bulge itself out
softly whimpering -
...

Bijna had je erop getrapt. Je gooit er een handdoek over
- stekelig als een zee-egel. Op winteravonden zul je het
in de haard leggen, in een ondiep schoteltje water.
We zullen ons gezicht dichterbij brengen en zingen.

Het mag dood lijken maar ooit gaat het
open als de hand van iemand
die zich wakker laat likken

en zullen we -
...

You almost stepped on it. You cover it with a towel
- prickly like a sea-urchin. On winter evenings you will
place it in the hearth, in a shallow saucer with water.
We will bring our face up closer and sing.

It might appear dead but one day it will
open like the hand of someone
who lets himself be licked awake

and we will -
...

. . . handpalmen tegen het glas. Diep in de nacht kijken we
naar de gletsjer, twee rookslierten die eeuwen nodig hadden
om te verstrengelen tegen de bergwand. Wat we zien,
wat we willen zien, is de traagste vorm van lava
die we willen zijn. Mijn wang enkele millimeters
van jouw wang en jij beweegt je hoofd als wentel je het
naar de eerste zon. Twee keien van zacht vlees, zich oneindig
traag tegen elkaar wrijvend in de hoop ooit die ene vonk,
ooit dat minuscule kloppen, dat open‑ en dichtgaan van
een vliesdun hart dat uit het ijs tevoorschijn wordt geademd. Dat
dit ons hart kan zijn, dit ademen, dit pompen van de een naar de ander,
dit eeuwenlange wachten, wie als eerste zou bewegen, wie
glimlachte, het drinken van de adem, dit vollopen met adem
en dit leeglopen van kamers, van je aders, het smelten
van de kleine gletsjer die we zijn, dit trillen waar we van dromen,
van iets eenvoudigs, adem knisperend boven ijs. Gezangen. Pure
bronnen. Geisers. Nieuwe regenbogen. De prachtige lawine
die zoiets veroorzaakt.
...

. . . hand palms against the glass. Deep at night we watch
the glacier, two wisps of smoke that needed centuries
to entwine against the mountainside. What we see,
what we want to see, is the slowest form of lava
we want to be. My cheek a few millimetres
from your cheek and you move your head as if tilting it
to the first sun. Two pebbles of soft flesh, rubbing endlessly
slow against each other, hoping for that one spark one day,
for that one miniscule throbbing, that open and closing of
a wafer thin heart that is being breathed out of the ice. That
this might be our heart, this breathing, this pulsing from one to the other,
this age-long waiting, who would be the first to move, who
smiled, the drinking of breath, this filling up of breath
and this emptying of rooms, of your veins, the melting
of the small glacier we are, this quivering we dream of,
of something simple, breath scrunching above the ice. Hymns. Pure
springs. Geysers. Fresh rainbows. The magnificent avalanche
that causes this.
...

Weldra hebben we alles opgebruikt. De grassen zijn geel.
We halen er de polsen aan open, de kinderen de hals. Koorts
laat ons zingen in tongen. Cactusbloemen, schorpioenen.

We staan in een kring, armen om de schouders,
met vereende krachten op en neer te springen, keien rond de enkels.
Onze laatste honden hebben we ingepakt in haren.
Eén vonk is voldoende om ze de hele vallei in lichterlaaie te laten zetten,
zo sterk is onze hoop.

Niets helpt.

We zullen de regen achterna moeten.

Eén voor één zullen de mammoeten uit de rook tevoorschijn komen.

Op de rug van de mammoeten zitten onze vrouwen te heupwiegen.
Ze wijzen voorwaarts.
Opspuitende fonteinen. Vloeibare spiegels in de woestijn.
...

Soon we'll have used everything up. The grasses are yellow.
We slit our wrists on it, the children their throats. Fever
makes us sing out in tongues. Cactus flowers, scorpions.

We stand in a circle, arms around the shoulders,
jumping up and down with united strength, our ankles sunk in boulders.
We have wrapped our last remaining dogs in hairs.
One spark will suffice to let them set the entire valley ablaze,
such is the power of our hope.

Nothing works.

We will have to chase the rain.

One by one the mammoths will emerge through the smoke.

On the back of the mammoths our women sit swaying their hips
They point up ahead.
Spouting fountains. Liquid mirrors in the desert.
...

15.

Kun je een vaas haar breekbaarheid verwijten
of een hand het breken van de vaas?
Misschien is het zo bedoeld
dat de vaas de hand op zich af zingt,
zodat de hand niet kan weerstaan,
hoewel de hand weet dat hij slaat
en in de vaas al scherven zingen
voor ze zijn ontstaan.

Waarom zou de hand verlangen naar een vaas
die, als een hals, zich uitstrekt naar de hand
die haar wil slaan? En waarom wil de vaas
haar scherven naar de oppervlakte zingen
zodat de hand haar niet langer kan weerstaan?

Misschien droomt de vaas wel van de hand
een roos te maken, wil de hand op zoek gaan naar de vaas
om eindelijk de scherf te vinden
waarmee hij rozen uit zijn eigen pols kan slaan.
...

16.

Can you blame a vase for its fragility
or a hand for breaking the vase?
Maybe it is meant for this;
for the vase to sing down upon the hand,
until the hand can no longer resist,
even though the hand knows it will hit
and the shards already singing in the vase
before they were made.

Why would the hand long for a vase,
which like a neck, extends towards the hand
that is about to hit it? And why does the vase
want to sing its shards to the surface
until the hand is unable to resist?

Maybe the vase is dreaming of the hand,
turning it into a rose, and the hand seeks out the vase
to finally find the shard
with which he can beat roses from the wrist.
...

Vandaag zie je er zo merkwaardig gaaf uit.
die glimlach van je
alsof een parkiet over je gezicht klimt.

Voor het eerst in jaren beweegt het kogelgewricht weer, de kop
wentelt weer in de kom, de pezen van de lach
spannen zich weer op, terwijl je zegt: weet je nog,
we lagen op een rots over de inham uit te kijken en we wisten
dat het nooit mooier kon worden dan dit

en daarna keken we in de zon.
Schepen voeren voorbij, alsof ze een berg wilden verplaatsen.
ik nam je gezicht vast zoals je handen rond de kop legt
van een hond en met je duimen de ooghoeken naar achteren
en het fluweel van de oren in glansrichting streelt.

Ben je gelukkig nu?

Op de rots krult de hond zich nog op, zijn poten
onder zijn lichaam gevouwen, de neus tegen zijn staart. Kijk
hoe hij trilt op de rots als de schaduw van een hijgend boompje.

Zo'n zonde dat we nooit echt de tijd hebben genomen om …
...

Today you look so remarkably intact.
That smile of yours
as if a parakeet is climbing over your face.

For the first time in years the ball joint is movable, the head
rotates in the cup again, the tendons of the smile
tighten again, while you are saying: do you remember,
we were lying on a rock looking out across the bay and we knew
it could never be more beautiful than this

and then we looked into the sun.
Ships sailed past, as if they wanted to move a mountain.
I took hold of your face the way you put hands round the head
of a dog and with your thumbs stroke the corners of their eyes back
and the velvet of the ears in the direction of the sheen.

Does this make you happy?

On the rock the dog is still curled up, its legs
are folded under its body, nose to its tail. Look
how it trembles on the rock as if the shadow of a panting little tree.

Such a shame we never really took the time to…
...

Op wie wil je lijken als ze je vinden?

Je staat naast een auto op een heuvel en er is geen wonder.

Verlies dit
en verlies ook dat - heeft het een naam als het zich aan je geeft,
de armen om je hals, de hielen ervan in je rug - wijd open,
dat was het wonder, dat het zich zo graag helemaal verloor.

Je loopt door het hoge gras alsof je een zee in loopt.
bij het weggaan zul je één keer omkijken
en zijn je ogen lichtgevend.

Je rijdt tussen zilverberken door
naar waar het glinstert.

Iets zachts in de lucht zingt
dat zo'n tijd nooit meer weer komt.

Wat heb je gezien toen je daar was?

Het is goed. Het zweeft boven het riet
en het is goed
naar de glinstering te kijken.
...

Who do you want to resemble when they find you?

You stand next to a car on a hill and there's no miracle.

Lose this
and lose that, too - does it have a name when it gives itself to you,
the arms around your neck, its heels in your back - wide open,
that was the miracle, that it so wished to lose itself completely.

You walk through the tall grass as if you're walking into a sea.
As you leave you will look round just once
and your eyes will be emitting light.

You drive along between the silver birches
to where it's shimmering.

Something soft in the air is singing
that times like that will not return.

What did you see when you were there?

It's fine. It floats across the reed
and it's fine
to look at the shimmer.
...

The Best Poem Of Peter Verhelst

DE PIJNBOOM EN HET REIKEN

's Middags wemelen de boomkruinen van de cicaden
's avonds drijven ze van ons weg de vallei in
op sleeptouw genomen door duizenden mammoeten

waarom duizenden mammoeten hier nacht na nacht
met ingetrokken poten kop vooruit springen van rots
naar rots - hoewel ze uitgestorven zijn

hoofd in de nek ogen gesloten gaan we op en neer
vormen we nieuwe sterrenbeelden
nauwelijks een seconde vlammen ze op

over duizenden jaren zal iemand op dezelfde plek -

Peter Verhelst Comments

Peter Verhelst Popularity

Peter Verhelst Popularity

Close
Error Success