TOEWIJDING Poem by Jan H Mysjkin

TOEWIJDING

Aan de muildierdrijvers, aan de bewaker van de bungalow,
aan de offerschaal van het oord.

Aan de man die de eieren brengt voor de omelet,
aan diegene die ze verkoopt,
aan diegene die toekijkt wanneer ik ze eet.

Aan het schrijfgerief, aan het midden van een zin, aan de ideeën in
voorraad.

Aan de dag die de sneeuw doet smelten,
aan de uiterste rand van het overhangende pad,
aan de kracht van de polsen.

Aan de gevaarlijke weg, aan de weg
die er opeens niet meer is,
aan de weg die zich omdraait en ons ‘tot ziens' wenst.

Aan de vleiende bewoordingen, aan de namen van plaats en
bestemmeling, aan het wit.

Aan het hol waar ik sliep,
aan de vrouw, lief en lachend en ondeugend en al,
aan de idolate gebaren.

Aan de nacht die inviel, aan de gidsen
die verdwenen, aan de afdrukken
van de muildierhoeven.

Aan de slimheid van de slang en de luiheid van de zevenslaper,
aan het midden van een zin,
aan het wit.

COMMENTS OF THE POEM
READ THIS POEM IN OTHER LANGUAGES
Close
Error Success