WENTELING XVII Poem by Lies Van Gasse

WENTELING XVII

Deze avond, wanneer de lucht zingt als bloed
en het laken scheurt, zit zij kaal op de einder.

Wij kunnen recht in haar hart kijken.

De wind is zwak en veranderlijk.
Ze knipt paarden en dames.

Deze avond, wanneer stenen splijten
en zij het haar als touwen rond zich draagt,
zien wij u staan.

U kan in een muur van water veranderen.

Het zijn de laatste uren
die haar in de vernieling zuigen,
maar u schijnt licht in het middelpunt.

Ze zit haar mannen op het vel,
gooit trossen los, steekt over,
bevaart een beter leven.

Ze zal niet meer zingen,
leest uw schaduw
op de wand die haar omsluit.

Ze kan ballen.
Het houdt haar warm.

Dus deze avond,
wanneer zij in het donker overzwemt
als een kuiken dat zijn ei niet vindt,
bergt geen man zijn meisje.

Waarom zou men zoeken?
Ze zal zich om u heen slaan
als zacht touw.

Ze zal u omhelzen als draad.

En zo,
het jong,
het nest

en al het grind daartussen
zit als een kleine veer in haar
die soms tot vleugels groeit.

Ik heb geen stok onder uw taal
en ik weet niet waar het schip zal stranden,
of de rivier zich inwaarts trekt,

maar wat het mooiste zweeft, valt hard.

Niets hiervan is noodzakelijk.
We hebben een wak te vullen in elkaar.

COMMENTS OF THE POEM
READ THIS POEM IN OTHER LANGUAGES
Close
Error Success