Lies Van Gasse

Lies Van Gasse Poems

Spanwijd, een vlakte
die boven de luchtspiegel secondenlang ademt
tot een rimpeling, een suizen
de koepel versplintert, plots:

lichtvlekken worden gevels,
lijnen worden ramen, straten,
schaduwen trekken ons als meutes
over bochtige routes heen.

De weg wordt op- en afgerold
en ondertussen trillen stemmen, verdoven wolken.

Tussen onze woorden
hebben we een geweer verstopt.

Achter onze tanden
zit een touw dat twee geesten verbindt,

maar dit is onvoorzien (onze levens
kruisen naamloos in dit gele voertuig
en als ik je oogopslag verlies, dan los je op)

, iemand heeft iets afgesneden:
een weg met een holte,
honderden levens met een schot
een dag met de nacht

die me dronken uitrolt over de keien van Taksìm,
als versplinterd glaswerk tussen bloedvlekken.

Ik mis je jongensvel
waarop ik dansend de vreemdste tekens zet.
Ik lees het, maar mijn tong, onkundig
proeft de letters niet.

Ik mis je jongensvel
dat, nu, later, stug tegen mij schuurt.
Onbehouwen stoot je stem tegen mijn elleboog,
ik kan je niet tussen mijn palmen leggen.

Ik mis je ogen,
die dagen later nog twijfelend schitteren
in de videobeelden van een inval,
een artikel over de aanslag,
op dit wit oplichtende blad.

Ik mis je jongensvel,
gestroopt van je doorschijnend blanke botten.
Het hing te drogen aan de vensterbank,
maar mijn hoofd vouwde niet op.

Uiteindelijk wordt het net als hier.
Hier wordt het net zoals uiteindelijk
is bedoeld:

een grondvlak van geërodeerde baksteen,
brandend cement, een zandstorm,
roestige stalen stangen, een hand -

We likken het puin op, groenogig en vuil
en verleggen ons stratenplan naar een paar dorpen verder.
Het is warm, we zetten onze haren recht boven de steppe
...

Span wide, an expanse
that hangs for seconds above sky level
until a rippling, a whooshing
shatters the dome, suddenly:

flecks of light become façades,
lines become windows, streets,
shadows drag us like mobs
along winding ways.

The road is rolled up and rolled out
and, meanwhile, voices tremble, clouds daze.

Between our words
we have stashed a rifle.

Behind our teeth
is a thread that binds two minds,

but this is unexpected (our lives
cross namelessly in this yellow vehicle
and when we lose eye contact, then you dissolve)

, someone has cut something off:
a road with a pothole,
hundreds of lives with a shot
a day with the night

that rolls me out, drunken, over the cobbles of Taksìm,
like shards of glasswork between bloodstains.

I miss your boy's skin
on which, dancing, I set the strangest signs.
I read it, but my tongue, unskilled
fails to taste the letters.

I miss your boy's skin
that now, later, rubs roughly up against me.
Disdainfully, your voice jars my elbow,
I cannot lay you between my palms.

I miss your eyes,
which, days later, still sparkle hesitantly
in the video images of a raid,
an article on the attack,
on this white, luminescent sheet.

I miss your boy's skin,
poached from your translucent, white bones.
It was hanging to dry on the windowsill,
but my head didn't fold.

Ultimately, it's getting to be just like here.
Here, things are ending up just as ultimately intended:

an area of eroded brick,
burning cement, a sandstorm,
rusty steel rods, a hand -

We lick up the rubble, green-eyed and foul
and move our street map up a few villages.
It's warm, we set our hair straight above the steppe
and build a new city.
...

Dat is nog jong.
Het speelt.

Dat wentelt zich over daken
en kantelt avond in nacht.

Dat strikt de veters argeloos,
verhangt zich aan ademloos water.

Dat giet.

Dat giet als de warmte
zich loom om de huizen legt.

Dat klautert in druppels,
klimt als hagel.

Dat snakt.

Dat snakt als de aarde
die groeien verwacht,
de mand die de katten wil bergen.

Dat gloeit als een rode, klamme huid,
als namiddag in zomer.

Dat drinkt.

Het water kan de dorst niet aan,
rivieren gieten binnen,
stromen slaan monden open.

Dat breekt de naden
die ons bespannen
en slaat los.

Dat zet de ochtend aan.

Het dartelt en de tegels houden vast.
Muren zuigen. In een ooghoek
ziet men zelfs de kast bewegen.

Dat wentelt zich en wiekt.
Dat legt zich in het leven neer.

In een nat land zou men het benoemen
als het zinderen van zon, de volle lucht
die aandacht eist, het leven buiten de lichamen.

In de droogte borrelt het op
als water uit de bron,
wervelt het trappen af.

Dat vergeet dat in haar lichaam
de kiem van ouderdom verborgen zit.
Dat is oneindig in haar verspilling.

Dat kirt als een niet te belopen pad.
Als grind in water,
als zomers, ritselend riet.

Dat stilt zich als water in de kom.
De deining verdwijnt,
wij kijken haast verbijsterd toe.

Het tolde om een onvindbare as,
sloeg de buit naar binnen.

Het had zich als een teek
onder de huid gezet,
klauwde ruw de poten.

Het kon de zon in strepen leggen op de vensterbank,
zich strekken tot de onderbuik haast onbeschaamd naar boven kwam.

Ook kon het zwart zijn en gewiekst.

Het kon hoog op de poten door het huis draven,
onder banken sluipen en in een moment van overmoed
in kieren die men niet verwacht.

Het gebruikte rozen om melk te zuigen,
aardbeien voor een zachte adem
en zangzaad als de weeën kwamen

en zo de moeder onoprecht
haar armen om de baby sloeg,
dan brieste het.

Het is jong.

Het heeft zich na maanden opgericht,
loopt trappen op en af.

We moesten het maar zeggen
hoe onze benen traag zijn.
We wilden graag alles vertellen,
maar wankelden op de tong.

We lieten zorgen op het aanrecht staan,
trokken ramen open, snoven luid landinwaarts.

Het is blauw.
Wij zijn gaan denken dat de uren van geen tel meer zijn.
...

That's still young.
It plays.

That rolls over roofs
tipping evening into night.

That ties laces guilelessly,
hangs itself on breathless water.

That pours.

That pours as the warmth
wraps itself sluggishly around the houses.

That clambers in droplets,
climbs like hail.

That yearns.

That yearns like the earth
that awaits growing,
the basket that longs to hold cats.

That glows like a red, clammy skin,
like afternoon in summer.

That drinks.

The water cannot match the thirst,
rivers pour inside,
streams burst mouths open.

That snaps the seams
that bind us
and breaks loose.

That spurs on the morning.

It darts, and the tiles hold fast.
Walls suck. From the corner of your eye
you can even see the cupboard move.

That turns about and tumbles.
That lays itself down in life.

In a wet land it would be called
the shimmering of the sun, the open air
in demand of attention, life outside the body.

In the dryness it bubbles up
like water from a spring,
swirling down stairs.

That forgets that in her body
the seed of age lies dormant.
That is infinite in her wastage.

That gurgles like an impassable path.
Like gravel in water,
like summery, rustling reed.

That calms like water in the bowl.
The swell subsides,
we look on almost amazed.

It orbited an unfindable axis,
casting all inward.

It had settled like a tick
under the skin,
clawed the paws raw.

It could lay the sun in stripes on the windowsill,
stretch until the underbelly almost brazenly emerged.

It could be black, as well as artful.

It could trot on tiptoe through the house,
steal under sofas and, in a moment of recklessness,
into unexpected cracks.

It used roses to suckle milk,
strawberries for a soft breath
and birdseed when contractions came

and so the mother insincerely
wrapped her arms around the baby,
then it roared.

It's young.

After months, it raised itself,
walked up and down the stairs.

We had to admit
how slow our legs are.
We wanted to tell all,
but tottered on the tongue.

We left our cares on the draining board,
threw windows open, sniffed loudly inland.

It's blue.
We've started to think the hours no longer count.
...

Deze middag, toen ik mij in de volle zon
een lichaam wist,

werden haren lang,
groeiden lussen onder rokken.

Ik vroeg mij af wat het betekent

als geen touw haar knopen vindt,
als het hout ontwart
en wij laat zijn, maar verloren.

Jaren lagen tussen ons.
Een vrouw had kinderen gebaard
en huizen ingewisseld.

Deze middag,
toen het vlees aan mijn botten groeide
en de zee tot de vloedlijn rees,

vroeg ik mij af waarheen de golven leiden.

Spoelen werden teruggedraaid.
Ik voelde mij volmaakt afwezig,
keek op de rug van wie ik was.

Deze middag werden levens afgesloten,
likten katten elkaar schoon.
Het was een zacht moment.

We trokken elkaars haren uit.
Het verleden keerde onverwachts.

Deze middag
viel een glimlach
als glas tussen de touwen.

Ik cirkel wel rondom u.

Ik schilder kattenpoten,
zet de bakens uit.
Het gezicht bestaat uit holtes,
het lichaam uit ontbreken.

Zo wil ik wel
rondom u.
...

This afternoon when, in full sun,
I found myself a body,

hair turned long,
loops grew beneath skirts.

I wondered what it meant

when no rope can find its knots,
when wood unravels,
and we are late, but lost.

Years lay between us.
A woman has borne children
and swapped houses.

This afternoon,
when the flesh grew on my bones
and the sea rose to the flood line,

I wondered where the waves led.

Coils were rewound.
I felt entirely absent,
looked at the back of who I was.

This afternoon lives were rounded off,
cats licked one another clean.
It was a tender moment.

We pulled out each other's hair.
Unexpectedly the past returned.

This afternoon
a smile fell
like glass between the ropes.

I circle around you.

I paint cats' paws,
set the beacons out.
The face consists of hollows,
the body of deficiency.

Like this, I want
to be around you.
...

Deze avond, wanneer de lucht zingt als bloed
en het laken scheurt, zit zij kaal op de einder.

Wij kunnen recht in haar hart kijken.

De wind is zwak en veranderlijk.
Ze knipt paarden en dames.

Deze avond, wanneer stenen splijten
en zij het haar als touwen rond zich draagt,
zien wij u staan.

U kan in een muur van water veranderen.

Het zijn de laatste uren
die haar in de vernieling zuigen,
maar u schijnt licht in het middelpunt.

Ze zit haar mannen op het vel,
gooit trossen los, steekt over,
bevaart een beter leven.

Ze zal niet meer zingen,
leest uw schaduw
op de wand die haar omsluit.

Ze kan ballen.
Het houdt haar warm.

Dus deze avond,
wanneer zij in het donker overzwemt
als een kuiken dat zijn ei niet vindt,
bergt geen man zijn meisje.

Waarom zou men zoeken?
Ze zal zich om u heen slaan
als zacht touw.

Ze zal u omhelzen als draad.

En zo,
het jong,
het nest

en al het grind daartussen
zit als een kleine veer in haar
die soms tot vleugels groeit.

Ik heb geen stok onder uw taal
en ik weet niet waar het schip zal stranden,
of de rivier zich inwaarts trekt,

maar wat het mooiste zweeft, valt hard.

Niets hiervan is noodzakelijk.
We hebben een wak te vullen in elkaar.
...

This evening, when the air sings like blood
and tears the sheet, she sits bald on the horizon.

We look straight into her heart.

The wind is weak and changeable.
She cuts out horses and ladies.

This evening, when stones split
and she dresses the hair around her like ropes,
we see you stand.

You can change into a wall of water.

It's the final hours
that suck her into destruction,
but you radiate light at the core.

She gives her men a hard time,
casts off, crosses over,
voyages to a better life.

She will sing no more,
reads your shadow
on the wall enclosing her.

She can ball up.
It keeps her warm.

So this evening,
when she swims over in the dark
like a chick unable to find its egg,
no man will guard his girl.

Why would one search?

She will lash herself about you
like soft rope

She will embrace you
like thread.

And so,
the young,
the nest

and all the shingle in between
sits like a tiny feather in her
that might grow sometimes into wings.

I have no prop beneath your language,
and I don't know where the ship will strand,
whether the river runs inwards,

but what floats best, falls hard.

None of this is necessary.
We have a gap to fill in each other.
...

Deze ochtend, toen ik na jaren boven kwam,
waren mijn haren nat,
groeiden er schubben onder mijn oksels.

Hitte rustte op de huid
als een vals akkoord.
De poppen lagen bloot.

Maden vraten aan mijn vingers
en het groeien kostte tijd.

Toen ook mijn ogen open gingen,
kwam de zon op. Padden zwegen plots.

Ik had bijna spijt.

Er was een gordijn dat mij het zicht benam
en mijn vinnen zogen aan.

Ik had niets geleerd, maar deze lente
gaf mij dode takken en een zacht moeras.
Meer had ik niet nodig.

Ik bedacht dat zelfs de grootste vissen
pijn zuigen, dat het zachtste land bevaarbaar is.

Ik bedacht dat waar de eindes elkaar raken,
niets nog wat wil zeggen.

Er zitten vreemde stromingen in ons,
die ons in hoogtes en dieptes trekken,

maar na jaren van traagheid lopen we snel over.

Wij varen naar het einde.
Honger trekt.

Ik ben een mast die woorden vangt,
de touwen hard, maar strak.
...

This morning when, after years, I emerged,
my hair was wet,
scales grew beneath my arms.

Heat lingered on the skin
like a false note.
The chrysalids lay exposed.

Maggots nibbled at my fingers,
and growing took time.

When my eyes also opened,
up came the sun. Toads were suddenly silent.

I felt almost sorry.

There was a curtain blocking my view,
and my fins stuck.

I had learned nothing, but this spring
gave me dead branches and a soft marsh.
This was all I needed.

I thought that even the biggest fish
suck pain, that the softest land is sailable.

I thought that where the ends meet,
nothing means a thing anymore.

There are strange currents in us,
that drag us into peaks and troughs,

but after years of sluggishness we swiftly overflow.

We sail toward the end.
Hunger pulls.

I am a mast that picks up words,
the ropes hard, but tight.
...

Als ik aan het einde van mijn eigen wake
mottig uit de kringen om mijn ogen blik,
dan zie ik door de glasgordijnen
onze bode komen op zijn zware fiets.

Hij brengt een brief. ‘Aan Kaspar' staat erop, ‘mijn zoon',
in klare letters die doorbloeder lijken dan de pop
die hier ooit aankwam en die zelfloos lag te rillen
in het metalen bed.

Beste Kaspar, lieve jongen,

Vanochtend ging de zon op over een wereld waarin ik een zoon had.
Vanavond doorprikken de sterren een hemelgewelf waaronder
een vader slaapt.

De manier waarop ik dit vertel is niet de goede, maar krachtig trekt mijn
hand de pen over dit blad. Deze brief zal de eerste zijn van vele.

De brieven zijn slechts de verzegelde herauten die mij op mijn reis zullen
voorafgaan. Want ik kom naar je toe.

Deze woorden schrijf ik in een roes. Ze vallen me lichter dan de woorden
die ik zal spreken wanneer ik je gevonden heb. En voor het zo ver
is, hoop ik dat jij me een teken geeft.

Ik heb de nacht doorwaakt, als een wissel voor de nachten die ik niet aan
de rand van je bedje doorbracht. Je bedje, ach, [onleesbaar] geen
kind meer bent.

De brief gaat in zijn omslag, mijn koffers zijn gepakt. Ik vertrek met
verlangen en onzekerheid.

Steeds nader tot jou,
Liefs,
je vader

Toch, de uitwerking is minder. Hauser
ziedt en loopt de kamer uit. Ik loop hem
gillend achterna. Begraaf zijn wezen

in mijn armen. Niet mijn handen
maar verzegelde herauten
doen hem in mijn warmte komen.

Zo vlucht mijn Kaspar die doorwaakte nacht
voor het slap sujet dat zich zijn vader noemt.
En ik begrijp dat hij wil kiezen
voor wat vóór hem ligt.

Wij pakken onze benen, tillen alles over de
omheining en het hospitaal verdwijnt.
Dag vader, laat uw letters in uw brieven,
Zoek niet, kom niet nader.

Hauser wil geen vader.
...

At the end of my own vigil,
as I gaze out mistily from the rings around my eyes
through the glass curtains I see
our postman coming on his heavy bike.

He brings a letter. ‘To Kaspar,' it says, ‘my son',
in neat letters that seem bloodier than the doll
that once arrived here and lay selflessly shivering
in the metal bed

Dear Kaspar, sweet boy,

This morning the sun rose on a world in which I had a son.
This evening, the stars stud a heavenly canopy under which
a father sleeps.

My way of telling this is clumsy, but my hand
draws the pen purposefully across the page.
This letter will be the first of many.

The letters are only the sealed heralds that will precede me
on my journey. For I am coming to you.

I write these words in a haze. I find them easier than the words
I will speak once I have found you. And before that time comes
I hope you will give me a sign.

I have spent the night in vigil, to make up for the nights I did not spend
by your little bed. Ah, your little bed, [illegible] are no longer
a child.

The letter goes in its envelope, my bags are packed. I leave with
longing and uncertainty.

Ever nearer to you,
With love,
Your father

Still, the effect is less pleasant. Hauser
seethes and walks out of the room. I go after him
screaming. Bury his being

in my arms. Not my hands
but sealed heralds
clasp him in my warmth.

And so that wakeful night my Kasper flees
the spineless wimp who calls himself his father.
And I understand that he wants to choose
what lies in front of him.

We take to our heels, lift everything over the
fence, and the hospital disappears.
Goodbye, father, leave your words in your letters,
don't come looking, come no closer.

Hauser wants no father.
...

, hoe elke zomerochtend de lucht werd onderverdeeld in vakken:
donkere vakken, lichte vakken,
halfdoorschijnend paarlemoeren vakken,
vakken waarin het licht als een speld, de zon als een rand,
vakken waarin de wind als water -

Net uit, als een lichtje.

Naast het water groeit een dorp van opgekropte bollen.
Uit de stroom rijst een donkere, haast zwarte mensenzee.
...

, how every summer morning the air was divided into patches:
dark patches, light patches,
semi-translucent mother-of-pearl patches,
patches in which the light like a pin, the sun like an edge,
patches in which the wind like water -

Out like a light.

Beside the water grows a village of cropped-up bulbs.
From the flow rises a dark, almost black sea of people.
...

Een menigte danst met televisiehanden.
Eén is onzichtbaar terwijl ze in de kantlijn schrijft:

een zich ontrollende lijn, als een klosje zilverdraad
over onze witte, inwisselbare gezichten
en hoe die kleurig oplichten in het duister.

Twaalf uur later ligt een man aan het station.
zijn hoofd blinkt als een ei in de zon, en dan
iets met een elleboog, geknakt, trillende ogen
en een vloed uit mond en neus,

een roterend licht,
gele mannen met blauwe handschoenen en wij,
die niet-begrijpend wegfietsen naar verte.
...

A crowd dances with television hands.
One is invisible as she writes in the margin:

an unravelling line, like a reel of silver thread
over our white, interchangeable faces
and how they light up colourfully in the dark.

Twelve hours later a man lies at the station,
his head glinting like an egg in the sun, and then
something with an elbow, snapped, twitching eyes
and a flow from mouth and nose,

a rotating light,
yellow men with blue gloves and we,
who uncomprehendingly cycle off and away.
...

, in je haar liet ik een Japanse kerselaar los

en in de jaren waarin we dit huis zullen verlaten,
niet zullen terugkeren, bloeien ontmoetingen op,
ontbotten bekenden.

Op elke straathoek heb je mij opnieuw ontmoet.

Weg vliegen we, over straten, tuinen,
steeds verder van de knoppen
om te veranderen in wie we zijn.
...

, into your hair I loosed a Japanese cherry tree

and in the years when we will leave this house,
never to return, encounters flourish,
acquaintances unfurl.

On every street corner you have met me anew.

Away we fly, over streets, gardens,
further and further from the buds
to transform into who we are.
...

Volle zon, en toch, plots was daar
de dag dat niemand nog durfde te feesten.

Ochtendlicht schoof over het plein,
maar we deden geen terrasjes.
We lagen niet in de zon, aten geen taart,
droegen geen fluorescerende kleren, nee,

we flaneerden niet langs palmbomen,
dromden niet samen naast de aankomstlijn,
joelden niet mee aan de rand van het grasveld,
vormden met onze lijven geen parade
van kleine overwinninkjes.

We gingen naar geen enkel concert, namen geen treinen,
bleven ver van jaarmarkten, winkelzondagen,
schoven in de supermarkt op lamlendige rijen
en probeerden ons gezicht te verbergen.

We verjaarden zonder feest.
We studeerden af, maar zonder feest.
Wat zouden we trouwen zonder feest?

Zo werd het 1 januari zonder een dronken, uitgevaagde nacht,
1 maart zonder zon, 1 april zonder vis, zelfs op 1 mei
bleven we arbeiden met bestofte gezichten.

We verkozen geen nieuwe leiders,
warmden geen nieuwe huizen,
kleedden ons uit in oude straten
en verborgen ons onder een afdak van doek.

We zetten stenen, roerden mortel
en begonnen noest te bouwen:

iets dat moest scheiden, iets dat moest ordenen,
iets dat beschermen moest rondom.
...

Full sun, yet, suddenly there was
the day that no one any longer dared celebrate.

Morning light slid over the square,
but we didn't do the terraces.
We didn't lie in the sun, or eat cake,
we didn't wear fluorescent clothing, no,

we didn't stroll amongst palms,
didn't dream together by the finish line,
didn't egg on at the edge of the playing field,
didn't form a parade for minor victories
with our bodies.

We went to not a single concert, took no trains,
stayed away from fairs, shunned late-night shopping
shuffled along in sluggish queues at the supermarket
and tried to hide our faces.

Birthdays passed without parties.
We graduated, but without parties.
What should we wed without a party?

So New Year's Day dawned without a drunken, wasted night,
the first of March without sun, the first of April without a fool, even on the first of May
we went on working with dusty faces.

We elected no new leaders,
warmed no new houses,
undressed in old streets
and sheltered under a canvas canopy.

We laid bricks, mixed mortar
and industriously began to build:

something meant to separate, something meant to structure
something meant to seal all round.
...

The Best Poem Of Lies Van Gasse

Spanwijd, een vlakte

Spanwijd, een vlakte
die boven de luchtspiegel secondenlang ademt
tot een rimpeling, een suizen
de koepel versplintert, plots:

lichtvlekken worden gevels,
lijnen worden ramen, straten,
schaduwen trekken ons als meutes
over bochtige routes heen.

De weg wordt op- en afgerold
en ondertussen trillen stemmen, verdoven wolken.

Tussen onze woorden
hebben we een geweer verstopt.

Achter onze tanden
zit een touw dat twee geesten verbindt,

maar dit is onvoorzien (onze levens
kruisen naamloos in dit gele voertuig
en als ik je oogopslag verlies, dan los je op)

, iemand heeft iets afgesneden:
een weg met een holte,
honderden levens met een schot
een dag met de nacht

die me dronken uitrolt over de keien van Taksìm,
als versplinterd glaswerk tussen bloedvlekken.

Ik mis je jongensvel
waarop ik dansend de vreemdste tekens zet.
Ik lees het, maar mijn tong, onkundig
proeft de letters niet.

Ik mis je jongensvel
dat, nu, later, stug tegen mij schuurt.
Onbehouwen stoot je stem tegen mijn elleboog,
ik kan je niet tussen mijn palmen leggen.

Ik mis je ogen,
die dagen later nog twijfelend schitteren
in de videobeelden van een inval,
een artikel over de aanslag,
op dit wit oplichtende blad.

Ik mis je jongensvel,
gestroopt van je doorschijnend blanke botten.
Het hing te drogen aan de vensterbank,
maar mijn hoofd vouwde niet op.

Uiteindelijk wordt het net als hier.
Hier wordt het net zoals uiteindelijk
is bedoeld:

een grondvlak van geërodeerde baksteen,
brandend cement, een zandstorm,
roestige stalen stangen, een hand -

We likken het puin op, groenogig en vuil
en verleggen ons stratenplan naar een paar dorpen verder.
Het is warm, we zetten onze haren recht boven de steppe

Lies Van Gasse Comments

Fabrizio Frosini 19 March 2019

1. Lies Van Gasse (Sint-Niklaas,7 October 1983) is a Flemish poet and artist.

7 0 Reply
Fabrizio Frosini 19 March 2019

1. Lies Van Gasse (Sint-Niklaas,7 oktober 1983) is een Vlaams dichter en kunstenaar.

7 0 Reply
Fabrizio Frosini 19 March 2019

2. Lies Van Gasse made her debut in 2008 with the collection Hetzelfde gedicht steeds weer (The Same Poem Over and Over Again) , which immediately captured the attention of readers and critics. Trained as an artist, Van Gasse often collaborates on art and poetry projects, such as Waterdicht (Waterproof) , in which she has illustrated a text written by poet Peter Theunynck.

7 0 Reply
Fabrizio Frosini 19 March 2019

3. She also creates her own combinations of text and image, in what she calls “graphic poems”; in Sylvia, she disperses her verses with, over and in between drawings made with thick, black ink.

6 0 Reply

Lies Van Gasse Popularity

Lies Van Gasse Popularity

Close
Error Success