WENTELING XXI Poem by Lies Van Gasse

WENTELING XXI

Deze ochtend, toen ik na jaren boven kwam,
waren mijn haren nat,
groeiden er schubben onder mijn oksels.

Hitte rustte op de huid
als een vals akkoord.
De poppen lagen bloot.

Maden vraten aan mijn vingers
en het groeien kostte tijd.

Toen ook mijn ogen open gingen,
kwam de zon op. Padden zwegen plots.

Ik had bijna spijt.

Er was een gordijn dat mij het zicht benam
en mijn vinnen zogen aan.

Ik had niets geleerd, maar deze lente
gaf mij dode takken en een zacht moeras.
Meer had ik niet nodig.

Ik bedacht dat zelfs de grootste vissen
pijn zuigen, dat het zachtste land bevaarbaar is.

Ik bedacht dat waar de eindes elkaar raken,
niets nog wat wil zeggen.

Er zitten vreemde stromingen in ons,
die ons in hoogtes en dieptes trekken,

maar na jaren van traagheid lopen we snel over.

Wij varen naar het einde.
Honger trekt.

Ik ben een mast die woorden vangt,
de touwen hard, maar strak.

COMMENTS OF THE POEM
READ THIS POEM IN OTHER LANGUAGES
Close
Error Success