De lucht was afgekoeld.
Vanaf mijn piepkleine balkon
had ik geen schijn van kans tegen het straatgewoel
dus wierp ik voor het slapengaan vanaf tweehoog
het anker uit dat met een zware ketting
aan de buitenmuur bevestigd zat.
Met een gesmoorde plons verdween het in de grond.
Een groepje ganzen dobberde als in een dronkenmansgebed
beneden in het gras rondom mijn flat.
Ik durf te wedden dat het ganzen waren - gakkende
witgrijze vlekjes.
Niet lang na middernacht werd ik half wakker
en door blindheid overvallen
naar het raam gezogen dat nu openstond, nog net
zag ik het schijnsel van het dorp achter de horizon verdwijnen.
De ketting waar het anker aan had vastgezeten
zwaaide driftig heen en weer.
Ik sloot het raam, zo zacht ik kon
om geen lawaai te maken, ging toen
opnieuw naar bed.
This poem has not been translated into any other language yet.
I would like to translate this poem