Miriam Van hee

Miriam Van hee Poems

1
the lady from latvia recounted
how the people ended up where they did:
the finns steadily pushed the lapps
northwards
...

the air may have been more rarified then
and the wind cooler, the sun had
a different status, but nevertheless
...

there are gardens that have escaped someone's
watchful eye and in them the sky is as clear
and as cool as a sea breeze in the south can be
you sit at a table and talk to the neighbours, you drink
...

hesitantly we follow the charted glass route
we immerse ourselves in a city map,
identifying places we know so well
...

wij volgen onwennig een glazen parcours
wij buigen ons over een stadsplattegrond
we brengen er plekken in thuis, die ons

's nachts als daglicht voor ogen staan
daar is het, tussen het postkantoor en het
gehavende parkje, daar stond die wilg

die moest omgehakt worden, daar is
de speeltuin, het zwembad, verlangen
bevangt ons, en huiver, zoals wij hier nu

in ons tijdelijk schoeisel van plastic
de donkere kanten van de straten aftasten,
een huis aan de spoorweg waarin wij

niet ziek zijn geworden maar ouder,
het zweven gestopt is, het zoeken
naar een verband, en daar op de hoek,

voor de boekhandelaar, daar wachtten
wij vaak op de tram, en in dat wachten
het sneeuwen begon, over alles en ons
...

als je probeert ergens bij te horen
en je daar moe van wordt

iemand vraagt aan zijn tafelgenoten:
wat is transcendent en je kijkt naar alles
wat achterblijft op de borden, buiten
waaien plots bladeren op, het gaat
regenen, denk je, en dat je niet bang bent,
zeg je tegen jezelf, 's nachts in het
buitenland, dan vraagt iemand jou naar
vergankelijkheid, of je daartegen schrijft
en zoniet, is het dan therapeutisch

je stelt je dan gombomen
voor in de tropen, koerende
duiven in gombomen
...

1.
de dame uit letland vertelde
hoe de volkeren terechtkwamen:
de finnen duwden de lappen
gestaag naar het noorden

en de pruisen waren zo strijdlustig,
moet je horen, dat ze allemaal
op hun veroveringstochten
gesneuveld zijn

waarom zijn er zo weinig
grappige gedichten, verzuchtte
de dame uit letland, ze wenkte de ober
en vroeg om meer whiskey, dan
keek ze naar buiten en zei
dat er niemand meer was
die nog pruisisch sprak

2.
de zee en de lucht waren in elkaar
overgevloeid, aan de vuurtorens
was nog te zien waar de horizon lag
ze wenkten, niet als een vader of als
een vriend, ze wenkten vanuit
het eeuwige leven, de vrijheid
van komen en gaan

ten slotte waren alleen nog
de palmen te zien in het licht
dat uit de hotelkamers kwam
en verder weg was het klappen
te horen van touwen tegen de masten

voor alles bestaat een decor
voor het weerzien, het afscheid
en voor het wachten

3.
de wereld is groot, zei
de dame uit letland,
europa, amerika, mijn vader
kwam om in siberïe

wij spreken de oudste taal
van europa, wij zijn met weinigen
daarom praten we veel,
men zou zich de mond
moeten wassen met zeep,
zei mijn moeder, waar
is nu mijn moeder, waarom
kan ik niet zwijgen, waarom
kan ik niet huilen?

het leven is lang, zei de dame
uit letland en er is niemand
die met me wil ruilen

4.
van waar ik zat zag ik
een eiland liggen waar
de zon op scheen, af en toe
zoals op mij, beneden
maakten meeuwen hun geluiden
klagend, druk en zenuwachtig :
ze waren thuis

het eiland kleurde donker,
grijs en dan weer hevig groen
alsof het bloosde en ik begreep
dat ooit de zon aanbeden werd
het leek alsof je aandacht
van haar kreeg, ook
als je helemaal alleen was
...

hun huid begon te rimpelen
ze werden oud en zouden doodgaan
net als wij maar zonder angst
alsof zij ergens weet van hadden
en wij niet

het afscheid kwam al dichterbij
noodweer, ontspoorde treinen
onzekerheid was er altijd
zekerheid kon je winnen
maar hoe, hoe

kon je worden als de bomen
ik voelde dat ik schrijven zou
(omdat alles altijd was
zoals het niet kon blijven)
hoe wij hier zaten
op een bank onder platanen
de zon scheen, een hond ging blaffend
achter de duiven aan
...

ik stelde me de wind voor
zonder struiken en bomen
en de zon zonder onze huid

toen zag ik je lopen met je armen
van je lichaam vandaan alsof
je de aarde zou gaan verlaten
alsof je de wind probeerde

achter de bergen moest in de verte
de zee ergens zijn
maar we zagen haar niet

en ik dacht dat alles zo hoorde
het innige blauw van de lucht
en onze purperen schaduwen
over de sneeuw
...

dit is wat een schilder zou zien:
de gebleekte graskant, kastanjes
en linden, het warme maar heengaande
licht van de avond en tegen de haag
op de andere oever een loper, en zijn
gedachten, hoe schilder je die
en boven het water de meeuwen
en tussen het licht- en het donkerder groen
de plecht van een jacht, het schuiven
der dingen, de richtingen

het water zelf kun je hier waar wij zitten
niet zien en ik vraag me nog af hoe je
afstanden schildert, steeds lichter misschien
tot je wit overhoudt, en hoe het verleden
toen jij daar nog liep

hoe schilder je dat je nooit weer
daar zult lopen, tegenstribbelend
aan je vaders hand
...

een feestend land waarin voor ons
geen plaats meer was, zo verrees
voor ons de maan boven het bos
als op een russisch schilderij en

keek je goed, dan zag je onze
werelddelen, afrika, australië en zelfs
italië, weliswaar met een gekrompen
laars die leek te wapperen, zoals de jas

van wie zich haast, of als een vaandel,
alsof daar wind was, op de maan
herfst, een regenbui, iets wat begon
en dan ophield zoals alles hier bij ons
...

de lucht zal wel ijler geweest zijn
en koeler de wind, de zon had
een andere status, maar evengoed
scheen ze als nu, hard en afstandelijk

het kwam erop aan zich voor te bereiden
de hoogte wenkte en klimmen was
beter dan dalen, de zwaartekracht
leek af te nemen en je zag meer

een soort van verbondenheid, huizen
stoffige wegen waarop zich mensen
bewogen en je zag verder dat deze plek
niet de enige was, deze stad niet en

deze tijd, je hart ging tekeer en je dacht
tevergeefs aan de liefde, het kunnen kiezen,
vrijheid of troost en je voelde een dwaas
verlangen om kennis te maken en toen

dacht je weer aan de vogels, je had ze
altijd bijzonder gevonden, om zo
op het laatste moment de vleugels
te spreiden, het ruim aan te doen
...

er zijn tuinen die aan iemands waakzame blik
zijn ontsnapt en waarin de hemel zo helder
en koel is als soms aan een zee in het zuiden
je zit er aan tafel en praat met de buren, je drinkt er

hun wijn, straks komt de mist in de mastbomen
hangen en in het lover waarin vroeger kinderen
speelden en je hun stemmen kon horen, nu slaat
een merel alarm, het gezin moet gered maar wij

kunnen niet helpen, de avondzon schijnt op het glas
van de serre, de lauwe, weerbarstige wind wiegt het riet
zachtjes start in de verte een motor, de ijsjesverkoper
moet komen maar de kinderen zijn er nu niet
...

eerst hoorden we stemmen, toen zagen
we het, twee mannen probeerden een schaap
te vangen aan de overkant van de vallei
wij vroegen ons af of hier
ooit iemand kwam, zo ver van het dorp

ze kregen het weerspannige dier toch
op de rug, ze bonden zijn poten bijeen
en wat het vreemdste leek was dat het
zweeg, een man bleef erbij en de andere
reed met een kleine bestelwagen
hobbelend over het gras dichterbij, je kon
hun gedachten al raden, en hun gescheld
dat het ervan lusten zou, en het geweld

brak onze dag, we konden nog lang
in de bochten de auto zien rijden, toen
liepen we door, we zwegen, een
stralende hemel woog op het land
...

first we heard voices, then we
saw it, two men trying to catch a sheep
on the other side of the valley
we wondered if anyone ever
came here, so far from the village

they managed to turn the unruly animal
on its back, they tied its legs together
and what seemed strangest was that it
didn't make a sound, one man stayed with it and the other
slowly drove a small van across the uneven grass
towards them, you could guess
what they were thinking, and their curses,
how the sheep would pay the price, and the violence

broke our day, for a long time we could still see
the car winding its way along the road, then
we walked on, in silence, a
radiant sky weighed on the land
...

16.

1

ooit was er een film die ik niet begreep
tot ik het einde zag nadat ik uren had
rondgezweefd in een duistere, kleurloze ruimte
en naar gesprekken geluisterd over leegte,
waarheid, vereenzaming onder de volkeren

toen kwam de cameraman bij een huis
met een tuin eromheen, een schommel, een kat
in het gras, eiken en lorken herinner ik me,
een spinsel van licht in het bos, en groen,
ik zie het nog voor me, groen was het einde

na al het grijs en het zwart en het wit
werd het groen uitgevonden, een wonder
van sterfelijkheid, kortstondig en sprakeloos


2

we hadden de boot naar het eiland gemist
de weg kwam niet met de kaart overeen,
we passeerden de lege vakantieverblijven
aan de verkeerde kant van de beek
het galmde van vogels hoog in de bomen
het was een duizelig makende lente

plots ontvouwde zich voor onze ogen
een steppe, een soort azerische vlakte
die op de zee vooruitliep, een lengte,
iets in de verte bewoog, een paard,
traag kwam een wolkendek nader,
was dit het einde al of het begin

onze ogen zochten een tweede paard
en vonden het, liggend, betrekkelijk
dicht bij het eerste, een kleine, donkere
vlek in de tijd en we besloten te wachten
tot ook het tweede zijn staart bewoog
in het zachte, talmende licht van de dag


3

traag gaan de gasten de helling op
wij kijken hen na en zien met dezelfde ogen
de kloof waar eerder de zon in verdween
wij horen hun stemmen, nu stappen zij in,
wij horen de autoportieren, wij blijven
staan aan de rand van de nacht die zich
eindeloos uitstrekt als donkerblauw water

nu steken zij lichten aan, zij vertrekken en niets
wijst op grote veranderingen, zachtjes ruisen
de bomen, af en toe roept in de verte een uil

er is geen einde en geen begin
wij lossen niet op, wij kunnen niet schuilen
wij horen hoe ergens, dichtbij, een krekel
begint met zijn lied, haperend eerst, dan dapper
en onverstoord, we vinden hem niet
maar we zoeken, we zoeken
...

17.

1

there was a film once that I didn't understand
until I saw the end after I'd floated for hours
in a dark, colourless space
and had listened to conversations about emptiness,
truth, the isolation of nations

then the cameraman came to a house
with a garden round it, a swing, a cat
in the grass, oak trees and larches as I recall,
a fine web of light in the forest, and green,
I can still picture it now, green was the end

after all the grey and the black and the white,
green was invented, a miracle
of transience, short-lived and speechless


2

we had missed the boat to the island
the road didn't correspond with the map,
we passed the empty holiday homes
on the wrong side of the brook
there was a chorus of birds high up in the trees
it was a dizzying spring

suddenly before our eyes a steppe
unfolded, a kind of azeri plain
that foreshadowed the sea, a long stretch of land,
something in the distance moved, a horse,
slowly a blanket of clouds approached,
was this the end already or the beginning

our eyes looked for a second horse
and found it, reclining, quite
close to the first, a small, dark
spot in time and we decided to wait
until this second one too moved its tail
in the soft, lingering light of the day


3

slowly the guests move up the slope
we watch them and see with the same eyes
the gorge in which the sun had disappeared
we hear their voices, now they get into their cars,
we hear the car doors, we remain
standing on the edge of the night that
stretches out endlessly like dark blue water

now they switch on lights, they depart and nothing
suggests big changes, the trees are rustling
softly, now and then an owl hoots in the distance

there is no end and no beginning
we don't dissolve, we cannot hide
we hear how somewhere, nearby, a cricket
begins its song, first falteringly, then bravely
and unruffled, we do not find it
but we search, we search
...

daar gaat in een bootje mijn vader te water
hij roeit met langzame halen waartussen

het stil is, hij roert met een spaan in het water
hij maakt golven die later de oever bereiken

waar ik niet meer ben, ik fiets op het land
ik roep dat hij zeven en half gaat per uur

hij zit met zijn rug naar mijn uitzicht, hij ziet
waar we waren, ik zie wat er komt, hij draagt

een kirgizische hoed, geen echte maar een
van verschoten katoen want er is te veel wind

zegt hij, voor een pet en hij heeft aan zijn voeten
galochen die nog van zijn schoonvader waren

en goed blijven zitten, zegt hij, mocht hij dan
toch in het diepe belanden, hij hield van het

water, zoals van mijn moeder want midden
op zee ontbrak alleen zij, zo liet hij zich vroeger

ontvallen en wij dan, zo dacht ik en wuifde
ten afscheid, hij kon niet terugwuiven, ik riep

maar hij kon mij niet horen, hij roeide, het leek
hem geen moeite te kosten, langzaam vervulde

hij zijn aardse plicht af en toe kijkend naar mij
op de oever, bewogen misschien maar dat was

van hier niet te zien, het kon evengoed nog
een spelletje zijn waarvan ik de regels niet kende

en ik dacht dat ik hem daar kon laten, het water
verstond hem en droeg hem achterstevoren

terug naar het land
...

see how my father sets out on the water in a small boat
he rows with steady strokes and in between

is silence, he stirs the water with his oars
making waves that reach the banks later

there where I've left already, I'm cycling along the waterside
I call out that his speed is seven and a half knots per hour

he's got his back to my view, he sees
where we were, I see what's ahead, he's wearing

a kyrgyz hat, not a real one but something made of
faded cotton, for the wind is too strong, he says

too strong for a hat, and on his feet he's wearing
galoshes that belonged to his father-in-law

they stay in place, he says, in case he ends up
in the deep-end after all, he loved the water, the way he

loved my mother for in the middle of the sea
she was the only thing missing, he let slip

one day, and what about us, I thought and waved
goodbye, he couldn't wave back, I called

but he couldn't hear me, he was rowing and it looked
so effortless for him, slowly he fulfilled

his earthly duties while looking at me, on the shore,
now and then, he was moved, perhaps, but from here

I couldn't tell, it may just as well have been
a game whose rules I didn't know

and I thought I could leave him there, the water
understood him and carried him back to front

back to the shore
...

I imagined the wind
without shrubs and trees
and the sun without our skin
...

Miriam Van hee Biography

Miriam Van hee (Flanders, 1952) debuted in 1978 with her poems about homesickness, melancholy and loneliness. To her displeasure she was classified by the critics as neoromantic, the predominant trend in Flemish poetry at that time. Nevertheless, her poetry is not a flight from reality, as Van hee does broach realistic subjects. Her style is also close to spoken language and appears, if anything, cautious. Falteringly, the poetess attempts to come to terms with the world, while holding on to the familiar. The reader imagines himself safe in her world, an illusion that is often suddenly dashed.)

The Best Poem Of Miriam Van hee

Evening In DÚN LAOGHAIRE

1
the lady from latvia recounted
how the people ended up where they did:
the finns steadily pushed the lapps
northwards

and the prussians were so belligerent,
do you hear, that they all
perished on their campaigns
of conquest

why are there so few
funny poems, sighed
the lady from latvia, she called the waiter
and asked him for more whisky, then
she looked outside and said
there was no one any more
who spoke prussian


2
the sea and the air
had merged, only the lighthouses
still marked the horizon
they beckoned, not as a father or
a friend, they beckoned from
eternity, the freedom
of coming and going

finally only the palms
remained visible in the light
that came from the hotel rooms
and beyond that you could hear
the lashing of ropes against the masts

for everything there is a setting
for reunions, farewells
and for waiting


3
the world is large, said
the lady from latvia,
europe, america, my father
died in siberia

we speak the oldest language
in europe, there aren't many of us
that's why we talk a lot,
we should wash out
our mouths with soap
my mother would say, where
is my mother now, why
can't I be silent, why
can't I cry?

life is long, said the lady
from latvia and you can't
trade it in


4
from where I was seated I saw
an island where the sun
was shining now and then
as it did on me, downstairs
gulls were making their sounds
plaintive, busy and nervous:
they were at home

the island turned dark,
grey and then bright green again
as if it were blushing and I understood
that the sun was worshipped once
it was as if someone
was paying attention to you, even
when you were quite alone

Translation: Copyright Judith Wilkinson

Miriam Van hee Comments

Fabrizio Frosini 19 March 2019

''Van hee does broach realistic subjects. Her style is also close to spoken language and appears, if anything, cautious. Falteringly, the poetess attempts to come to terms with the world, while holding on to the familiar.'' [from 'Poetry International']

4 0 Reply

Miriam Van hee Popularity

Miriam Van hee Popularity

Close
Error Success