Opa zit kaarsrecht
tegen paal 8,5
zijn voeten in de kuil
Ik ben een paard
op de lege plaats
tegenover hem
stofwolken achter mij
en opspattend water
ik ben een vliegende vis
mijn vinnen groeien
vleugels met veren vef voef
ik ben al aan de overkant
en terug met arendsogen
pas op, ik klauw je weg
voor je mijn schaduw ziet
ik doe de mollencrawl en
met molenwieken regen ik
een gracht om ons fort